banner_kerk5.jpg
joomla responsive menu free

David en Bathseba

"Doch deze zaak die David gedaan had, was kwaad in de ogen des HEEREN."
2 Samuel 11:27b

Er valt een donkere schaduw van zonde over het leven van David. De rest van zijn leven heeft hij de gevolgen van dit bedreven kwaad mee moeten dragen. Het gebeurde tijdens de oorlog met de Ammonieten. David is niet mee uitgetrokken met het leger. Hij is in zijn paleis gebleven. Joab heeft immers de leiding over het leger. En bij deze generaal is de belegering van de stad Rabba in goede handen. David neemt wat rust. Hij zoekt ontspanning. Maar juist de ledigheid, waarin David zijn tijd doorbrengt, is aanleiding tot zijn zonde.
Op een avond wandelt hij op het platte dak van zijn paleis, dat boven op een heuvel is gelegen. Hij ziet dan dat een vrouw zich in de tuin van haar huis aan het baden is. David begeert deze vrouw. Door het oog komt de begeerte zijn hart binnen. Hij laat informeren wie deze vrouw is. Het is Bathseba, de dochter van Eliam, de kleindochter van zijn raadsman Achitofel. Zij is getrouwd met Uria, een dappere officier in het leger van David.
David roept deze vrouw bij zich en pleegt overspel met haar. Als Bathseba merkt dat zij zwanger is geworden, stuurt ze bericht naar de koning. Wat nu?
David en Bathseba staan schuldig voor God. Zijn wet is geschonden. Naar Gods bevel moest de overspeler onder Israël gedood worden.
David bedenkt echter een manier om zijn zonde te bedekken. Eerst laat hij Uria naar Jeruzalem komen. Maar hoe David het er ook op aanlegt om Uria bij zijn vrouw te laten slapen, zodat hij door kan gaan voor de vader van het kind dat Bathseba verwacht, Uria weigert.
Als deze list mislukt, komt David tot een nog groter kwaad. Hij komt tot een moord. Joab krijgt per brief bevel om Uria bij de aanval op één van de gevaarlijkste punten te plaatsen en dan zijn mannen terug te trekken, zodat Uria zal sneuvelen in de strijd. En zo is het ook gegaan. Bathseba rouwt over het verlies van haar man en neemt daarna haar intrek in het paleis van David en wordt zijn vrouw.
David denkt dat nu het boek gesloten kan worden. Maar het was kwaad in de ogen des HEEREN! Voor het oog van de mensen had David het kwaad redelijk kunnen bedekken, maar voor het oog van God valt geen enkel kwaad te bedekken. God zag het en Hij is geen ledig aanschouwer. Ook de zonden van Gods kinderen vertoornen God. Ook bedroeven zij de Heilige Geest met hun zonden en verbreken zij de gemeenschap met God. Aangrijpend is dit diep vallen in de zonde van de man naar Gods hart. Hoe loopt dit af?
We zien hier in het leven van David dat de weg van de zonde bergafwaarts gaat. Als de mens begint te zondigen, kunnen wij ons in eigen kracht niet tot staan brengen. Het begon toen David haar zag. Door het oog sluipt de zondige begeerte zijn hart binnen. Zo is het met de oerzonde uit het paradijs ook gegaan: ‘Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart de dood’ (Jakobus 1:15).
Ook Bathseba gaat hier niet geheel vrijuit. Zij staat medeschuldig. Ze heeft zich zichtbaar bloot gegeven. Of ze dat met opzet heeft gedaan? In ieder geval had zij het voorstel van David af moeten wijzen en niet toe mogen staan dat hij bij haar lag.
Verder verzwaart David zijn schuld door leugen, bedrog en zelfs doodslag. En al deze dingen waren kwaad in de ogen des HEEREN. Want David deed wat hem zelf behaagde en wat God mishaagde.
Wat ligt er een ernstige waarschuwing voor ons in deze donkere bladzijde uit Davids levensboek. Er is veel wat tot de zonde verleiden kan. Wat krijgen wij onder ogen? Door de oogpoort komt de verleiding tot de zonde binnen, het werkt de begeerte van ons hart en voor we het weten zitten we verstrikt in het kwaad. Hoe noodzakelijk is toch het gebed: ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze.’ Dat is: ‘Dewijl wij van onszelf alzo zwak zijn, dat wij niet één ogenblik zouden kunnen bestaan, en daartoe onze doodsvijanden, de duivel, de wereld en ons eigen vlees, niet ophouden ons aan te vechten, zo wil ons toch staande houden en sterken door de kracht van uw Heilige Geest’ (H.C. vraag 127).
David viel in verzoeking omdat hij Gods hulp niet zocht. Heel de middag had hij op zijn bed gelegen, niet om de Heere te zoeken, maar in luiheid en leegheid.
Waakt dan en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt. Wat is het nodig dat de Heere ons dit waken en bidden leert. Wie meent te staan, mag wel toezien dat hij niet valle. Alleen de vreze des Heeren bewaart ons voor de zonde. Want dan weten we van onze zwakheid, en van de ongelijke strijd. Daarom moeten we het des te meer hebben van de kracht van Christus. Alleen in Hem zullen we dan meer dan overwinnaars zijn.

Ds. W. Harinck