Gij zijt de Christus!
"Ja Heere, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou."
Johannes 11:27
Dit is de kern van het Evangelie waarmee de persoonlijke zaligheid staat of valt. Hoeveel andere zaken zijn buiten Gods Woord al aangedragen waarmee de mens zich geruststelt voor de allesbeslissende eeuwigheid. Maar hier gaat het om de zaak die de gehele kerk, door God verkoren in Christus, zalig maakt door het geschonken geloof. Daar mocht Martha van getuigen en belijden: 'Ik heb geloofd dat Gij zijt de Christus.’ ‘Een iegelijk, die gelooft, dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren, die heeft ook lief degene, die uit Hem geboren is’ (Johannes 5:1).
Het waren bange ogenblikken waarin Martha haar geloof in Christus mocht belijden. Lazarus, haar broer, was gestorven. Twee dagen na de boodschap van de beide zusters bleef de Heere met Zijn discipelen nog in de plaats waar zij waren. Hij had geen haast om de zieke en stervende Lazarus te genezen. Hij bleef waar Hij was. Daarin ontdekt zich Zijn uitnemende wijsheid waarin Hij met de Zijnen handelt tot Gods eer en hun zaligheid. Daarin ontvangen de discipelen onderwijs van Zijn gezegende lippen. 'En Jezus, dat horende, zeide: Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde.’
Martha kon bij het bericht van Jezus' komst niet blijven zitten, maar zij moet Hem Die zij liefheeft haar nood klagen. 'Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven' (vers 21). Dat geloofde zij als vrucht van wat wij lezen: 'Jezus nu had Martha en haar zuster en Lazarus lief.’ Hij heeft ons eerst liefgehad en onze liefde is de vrucht van Zijn eenzijdige liefde. De Heere Jezus heeft haar vertroost. Uw broeder zal weder opstaan. Zij wist dat hij met ons in de laatste dag zal opstaan. Over die opstanding van Lazarus spreekt de Heere Jezus niet, maar Hij wijst op Zichzelf. 'Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. En een iegelijk die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat?' (vers 25, 26). Hier openbaart zich een ootmoedig getuigenis van de Heilige Geest in haar leven: 'Ik heb geloofd dat Gij zijt de Christus.’ Het is de vrucht van Zijn onderwijs die zich hier openbaart. Als de geheel enige Profeet heeft Hij haar en al Zijn kinderen verwaardigd om Zichzelf in de openbaring van de kennis Gods te leren kennen.
Daarom leerden zij zien en verstaan, in het licht van de openbaring van de deugden Gods, dat zij buiten Hem niet kunnen bestaan. Dat heeft dat hartelijke berouw doen ontwaken: 'Ik ben door Uwe Wet te schenden, krom van lenden; vol van druk, benauwd van hart.’ Daar komt het door Hem openbaar wie wijzelf zijn. Hier wordt de tomeloze wortel van onze zelfliefde opengelegd, maar ook dat wij God haten. Daar wordt God door dat onderwijs zo beminnenswaardig, zodat wij van onszelf leren walgen. Hij alleen kan ons de Wet voorhouden, waarin onze schuldige plicht ten opzichte van onze Schepper wordt voorgesteld: God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf. Dan leren wij verstaan dat wij die Wet niet willen en kunnen onderhouden. In Zijn hand is de Wet een liefdesregel die een liefdessmart nalaat. Dat verbreekt en vernedert en doet God toevallen in Zijn recht en heiligheid. Daar wordt het omkomen in onszelf, maar ook wordt dat hartelijke vertrouwen op de Heere geboren. Christus ontdekt en ontledigt als Profeet, waardoor wij de heilzame wanhoop aan alles buiten Hem leren kennen. In die weg wordt het geloof beproefd.
Hij maakt door Zijn weg en werk de wond in de ziel, zoals hier bij Martha en Maria. Hier wordt de ziel ontvankelijk gemaakt en ontledigd voor Hem als het medicijn. Zo komt Christus te ontdekken en te ontledigen. Hij onderwijst als Profeet tot behoudenis, niet tot verdoemenis. Daarom mocht Martha in die weg van beproeving zo hartelijk van Hem getuigen en Hem verheerlijken: 'Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou.’ Nee, God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden om die voor de tweede keer te veroordelen. 'Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden' (Johannes 3:17). 'Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de Naam des eniggeboren Zoon van God' (Johannes 3:18).
Wie zegt u, dat Ik ben? Als u Hem nog niet wilt erkennen voor wie Hij is, dan is het ook waar wat Johannes de voorloper ons leert: 'En hetgeen Hij (Christus) gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt niemand aan' (Johannes 3:32). Daarom roept Hij u toe: 'Verhardt Uwe harten niet. maar laat u leiden.
Ds. J.W. Verweij