Zonlicht voor vrezenden
"Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan,"
Maleachi 4:2c
Het uitzien naar dit Zonlicht
Wat zijn de mensen gelukkig die de Heere mogen vrezen. Hun vreze is geen slaafse vreze. In deze vreze regeert de liefde. De Heilige Geest heeft in de wedergeboorte deze liefde in het hart uitgestort. Ze komt op uit een verborgen vereniging met Christus. Het is de oprechtheid van het nieuwe leven, die deze mensen zo'n eerbied geeft voor God. Hij is het immers zo waardig dat Hij wordt erkend en gediend. Tegelijk vervult de Heilige Geest het hart met ootmoed en berouw. De zonde geeft zo'n smart. Ze is bedreven, nog wel tegen een goeddoend God.
In de uitdrukking 'vreze des Heeren' komt heel het geestelijke leven samen. Hierin wordt het zielenleven, maar ook de praktische levensgang getekend. Degenen die de Heere vrezen, hebben Hem lief boven alles en de naaste als zichzelf. Ze schuwen de paden van zonde en bedrog. Hun levensgang ligt verklaard in wat de dichter zong:
‘HEER, ai, maak mij Uwe wegen door Uw woord en Geest bekend; leer mij, hoe die zijn gelegen en waarheen G' Uw treden wendt.’
Zijn deze Godvrezenden gelukkig? Wie hen wel eens spreekt, hoort in hun woorden hunkering klinken. Ze zoeken de gemeenschap met God. Hoe langer hoe meer ervaren ze echter dat ze die zich door de zonde onwaardig hebben gemaakt. Ze gaan van zichzelf in het donker. De duisternis van Gods ongunst moet hen vanwege de zonde omringen. Zijn rechtvaardig oordeel moeten ze erkennen. Zo gaat Godsvreze gepaard met treuren, met hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Hoe hunkeren ze naar het licht van Gods vertroostend aangezicht. De Heere spreekt in Zijn Woord van het heil dat Hij bereidt voor allen die Hem vrezen. Ja daarom vrezen ze Hem. Het komt er zo op aan dat God bij Hem vandaan een Weg van zaligheid ontsluit.
De belofte van dit Zonlicht
‘Ulieden daarentegen’; de Heere spreekt de Godvrezenden aan. Hij roept hen tevoorschijn. Hoor, van verre staande, deze stem. U die zichzelf op de borst slaat: ‘Wees mij zondaar genadig’, de Heere doet u vrije genade verkondigen. God is van eeuwigheid bewogen om de kerk die Hij verkoor tot de zaligheid te leiden. Hoe toont Hij dat? ‘Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen’ (Jesaja 9:1). In onze tekst wijst de Heere nadere bijzonderheden van dit licht aan: het is de Zon der gerechtigheid. God Zelf zal Zijn gunstrijk aangezicht doen lichten.
Leeft u nog voor eigen rekening? Dan verkeert u in gevaar om voor eeuwig verloren te gaan. Laat deze adventsboodschap u tot bekering mogen leiden.
‘Ach’, zegt een veroordeelde ziel: ‘Dit heil kan niet voor mij zijn. Ik heb zwaar en menigmaal gezondigd.’ Maar hoor: dit licht zal Godvrezenden niet veroordelen, maar behoudenis schenken op grond van recht. Hij is de Zon der gerechtigheid. Hij is de Zoon van God die de broederen in alle dingen gelijk werd om op het vloekhout der schande de schuld van de Zijnen te voldoen. In Zijn dood en opstanding legde Hij het rechtsfundament waarop verloren zondaren weer bij de Heere kunnen wonen.
Een andere ongetrooste werpt tegen: ‘Hoe zal ik komen tot deze kennis? Al zo vaak heb ik de Kerstboodschap gehoord. Maar 't is zo donker gebleven in mijn ziel.’ Hoor wat Maleachi voorzegt. Het volk in donkerheid wordt bediend uit de Zon: de Oorsprong van het licht. Het is God Zelf Die, in Zichzelf bewogen, Zijn Zoon schenkt. Christus openbaart Zich en door Zijn Geest trekt Hij zondezieke zielen tot Zich. Zo doet Hij hun Zijn heilsstem horen. ‘Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht’ (Psalm 36:10).
Godvrezenden, wat een blijdschap en verwondering geeft het, als de Heere licht geeft over Zijn eigen werk. In dit licht te mogen wandelen, geeft voorsmaken van de zaligheid. Zoek zo in tere adventsgestalte te leven. Eens zal de Heere de laatste nevels doen verdwijnen: ‘En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars’ (Openbaring 21:23).
Ds. G.W.S. Mulder