banner_kerk4.jpg
joomla responsive menu free

David haalt de ark naar Sion

"Alzo brachten David en het ganse huis Israëls de ark des HEEREN op met gejuich en met geluid der bazuinen"
2 Samuël 6:15

Na de glorierijke overwinning van de burcht Sion was Davids eerste taak het volk Israël te bevrijden uit de macht van de Filistijnen en de andere vijanden. In twee grote veldslagen verslaat David de legers van de Filistijnen. Niet dankzij kundige strategie, maar alleen door de kracht Gods werden deze overwinningen behaald. Op het bevel van de Heere moest David de Filistijnen omsingelen. Toen gaf de Heere Zelf het teken voor de aanval door het ruisen van de wind in de toppen van de bomen. Zo werd de grootste vijand van Israël verpletterend verslagen onder de leiding van de Heere hun God.
Nu de macht van de Filistijnen gebroken is, besluit David om de ark uit Kirjath-Jearim te brengen naar de hoofdstad Jeruzalem. Met een leger van dertigduizend man wil hij de ark naar Jeruzalem brengen. Hij begaat echter de fout niet eerst nauwkeurig de wet te laten onderzoeken hoe de ark gedragen moet worden. De wet, zie onder andere Numeri 4, bepaalde dat de ark door de Levieten moest worden gedragen. Ook had de Heere nadrukkelijk in de wet bepaald dat de Levieten de ark moesten dragen aan handbomen. De ark zelf mocht niet worden aangeraakt. Wie wel de ark aanraakt sterft. De Heere vraagt eerbied voor het heilige. Niet op onze eigenwillige manier wil Hij gediend worden. In gehoorzaamheid aan Zijn regel en voorschrift wil de Heere gediend worden. Dat is ook een les voor ons!
De plotselinge dood van Uza (vers 6,7) is een ingrijpend spreken van God geweest. Toen David het zag gebeuren, werd hij toornig. Niet op God, maar op zichzelf. Hij voelt dat de Heere hier spreekt. Gods ongenoegen blijkt uit het sterven van Uza. David durft dan ook niet verder te gaan met het opvoeren van de ark. Hij laat de ark achter in het huis van Obed-Edom. Als David het bericht hoort dat de Heere het huis van Obed-Edom zegent omwille van de ark, ziet hij daarin het teken van Gods gunst. Opnieuw wordt de ark opgevoerd, maar nu gedragen door de Levieten. Bij elke zes stappen die de dragers zetten wordt een offer gebracht. David gaat gekleed in een linnen lijfrok, de gebruikelijke kleding van de priesters. Hij huppelt voor de ark van de Heere uit. Zijn hart is vervuld van blijdschap en verwondering. Zo brengt de koning de ark, dat is Gods troon, naar Sion, de berg van Gods heiligheid. Opnieuw zien we in deze geschiedenis uitkomen dat David de man is naar Gods hart.
Zijn hart gaat in de eerste plaats niet uit naar zijn eigen troon, maar naar Gods troon. Het is zijn hartelijk verlangen om de ark van God centraal te stellen in het maatschappelijk en godsdienstig leven van heel het volk. Dit verlangen is alleen te verklaren door de vreze des Heeren die in zijn hart gewerkt is.
Van nature bekommeren wij ons niet om Gods troon. De gevallen mens begeert zelf koning te zijn, is op alle mogelijke manieren bezig om het eigen koningschap te handhaven. Dan komt in ons leven uit dat we in Adam de Heere naar de kroon en de troon gestaan hebben.
Genade alleen brengt tot de gezindheid van David. Dan wordt het ook ons verlangen om de Heere de hoogste plaats te geven.
Het opvoeren van de ark is een dag van vreugde geweest. Ter gelegenheid van dit bijzondere ogenblik in de geschiedenis van Israël heeft hij onder andere Psalm 68 gedicht: ‘De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden.’
Van deze hartelijke vreugde heeft Michal niets begrepen. Bestraffend heeft ze op David in zijn eenvoudige witte kleding neergekeken. Dat hij zijn koninklijke kleding had afgelegd en huppelde voor de ark van de Heere vond zij ongepast. Zo mocht David zich als koning niet gedragen.
Nog steeds zijn er mensen als Michal. Ze kennen de hartelijke vreugde in God door Christus niet. Ze weten niet dat bekering twee delen kent (Zondag 33 Heidelbergse Catechismus). Naast een hartelijke droefheid naar God over de zonde, is er ook een hartelijke vreugde in de bekering. De wereld kent deze vreugde niet. Nabijkomende godsdienst kent het ook niet.
De genade van de bekering doet ons de zonde bewenen, brengt ons in oprechte boetvaardigheid aan Gods voeten. Maar de liefelijke openbaring van het leven uit God, verwekt ook een diepe vreugde. Zoals in elke geboorte zijn er ook in de nieuwe, geestelijke geboorte smarten en weeën, maar ook een hemelse vreugde. Reeds in het begin van de bekering wordt iets ervaren van de verborgen zoetheid die er ligt in het achterna schreien en roepen van de Heere.
Davids vreugde heeft te maken met de ark des verbonds. De ark is een schaduw van Christus. De geestelijke blijdschap ligt vooral in Christus. In Zijn Persoon en werk ligt de blijdschap van het geloof. Deze heilige, geestelijke blijdschap in Hem wordt ervaren in dezelfde weg als waarin David het ervoer. Hij vernederde zich voor de Heere, heel zijn koninklijke waardigheid had hij afgelegd. In een wit linnen kledingstuk huppelde hij voor de ark uit. In vernederde harten, waarin onwaardigheid woont, verheerlijkt God Zijn Zoon. Wat blijdschap smaakt de ziel, als de binnenkomst van Christus in ons hart, vrede geeft bij God. Dan gaat het huppelen van binnen en bij sommigen ook van buiten. Wat is het een zalig werk om de Heere kinderlijk te loven en te prijzen.
Deze geestelijke blijdschap is zoveel meer dan de platte pret van de wereld. Daar lacht men door het eigen ongeluk heen. In de ware godsdienst is vreugde in God!

Ds. W. Harinck