banner_kerk4.jpg
joomla responsive menu free

Eén ding

"Eén ding heb ik van de HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN."
Psalm 27:4a

Wat al een wensen en verlangens dragen we in ons leven met ons mee. Verlangens die we nastreven met ingespannen krachten: om carrière te maken, een diploma te halen, van een ziekte af te komen. Vult u zelf verder maar in. Op zich behoeven het geen zondige verlangens te zijn. Maar het is dikwijls een veelheid van verlangens vol van de aarde die ons hele leven vervullen. U zegt het misschien met Augustinus: Ik voel zoveel willen in mij, wat is de goede wil? Waar zou mijn verlangen in de eerste plaats naar moeten uitgaan?
David spreekt ook van zijn verlangen in Psalm 27. Hij wordt vervolgd door koning Saul. Zijn vijand heeft het op zijn dood gemunt. De soldaten van Saul achtervolgen David. Zijn vader en moeder hebben David in die vervolging moeten verlaten. Waar verlangt David in die omstandigheden naar? Wat is Davids gebed? Verlost worden van de vervolging van Saul? Een ogenblik rust? Dat zouden we verwachten. Die momenten zijn er in Davids leven wel geweest. Dan gaat hij naar het land van de Filistijnen.
In Psalm 27 is zijn gebed om in Gods huis in te gaan. Dat zijn maar geen vrome woorden van David. Hij zoekt het met ingespannen krachten. Er is veel wat wij zoeken, maar als we het niet kunnen vinden, leven we gewoon verder. Zo is het met Davids zoeken niet. Zijn zoeken vindt geen rust, totdat hij het heeft gevonden. Is dat ons zoeken op maandagmorgen als de nieuwe werkweek begint? Is dat de roep die op zaterdagavond opstijgt: Eén ding Heere breng mij in Uw huis? Ze zijn er ook vandaag nog wiens leven door genade vol is van dat verlangen.
Wat vindt David nu in het huis des HEEREN? Hij weet toch precies wat daar gebeurt. Hij heeft het van jongs af aan gezien. Hij is er in onderwezen. Het is hem ingescherpt door zijn vader Isaï. Hij weet van priesters, offers, zangers, grote feesten. Het is steeds weer hetzelfde. Hij hoeft niet naar de tabernakel om te vertellen wat daar gebeurt. En toch verlangt hij er naar.
Kent u dat verlangen ook naar de kerk? Of zegt u: Het is steeds hetzelfde, ik weet het wel wat daar gebeurt, wat daar gezegd wordt. Nu ja, een trouwdienst misschien, een doopdienst, maar verder een verlangen naar Gods huis kent u niet. De duivel, en wij van nature met hem, denken: De wereld biedt meer. In Gods huis ziet David steeds opnieuw hoe heilig en heerlijk God is. Dat hoor je in de kerk nog als de Bijbel opengaat, als de wet gelezen wordt, als er gepreekt wordt. Dat is niet voor te stellen, dat moet je steeds weer voorgehouden worden. Als je iets van Gods heiligheid ziet, zie je tegelijk je eigen onreinheid vanwege de zonde. David leerde steeds opnieuw in het huis des HEEREN: Wie kan voor God bestaan? Zoals die brandoffers in vuur opgaan, moet ik in het vuur van Gods heilige toorn opgaan. Eeuwig omkomen. Wat een wonder als je dan mag blijven leven. In het offer mocht David zien, opnieuw zien op dat ene Offer dat zou komen. God zal Zichzelf een Lam ten Brandoffer voorzien. David heeft van verre Christus dag gezien. Hij heeft, zo heel persoonlijk, vergeving van Zijn zonden in dat Offer ontvangen. De geheimen van dat Offer, verbonden hem aan het heiligdom, zij deden hem verlangen naar het heiligdom. Verlangen naar de Levensbron, waar hij in zijn verzondigde bestaan geen dag buiten kon. Verlangen om te zien op de eenzijdige, eeuwige liefde van God in het ontdekken aan zonde en schuld. Wetend het oordeel waardig te zijn en toch ook Gods liefde te zien.
Daarom wordt zo'n zondaar in dat oordeel naar God en Zijn Woord getrokken. Als hij later in het duister gaat of het zo stil is in zijn leven kan hij zeggen: Toen was het beter dan nu. Eenzijdige liefde, in openbaring van de weg tot behoud, in het Offer. Eenzijdige liefde in het steeds meer heilgeheimen openbaren, in het Offer. Die vele verschillende offers verkondigden dat voor David. Eenzijdige liefde blijvend tegenover alle ontrouw, uit die ene Levensbron. David kon daar niet buiten, daar lag zijn leven. Trekt datzelfde ons naar Gods huis? Mist u dat verlangen? God gaat nog uit om in onze doodsnood vanwege mijn zonden, dat verlangen naar de Heere en Zijn huis te werken. Daarom gaat de roep: 'Bekeert u, bekeert u!' nog uit.
Waar je woont voel je je thuis. Er is een plaats waar David zich thuis voelt. Dat is in Gods huis. Daar is het beter dan bij vader en moeder. Dit is niet altijd zo geweest in Davids leven. Maar als genade in beoefening is, dan begeert hij niet anders. In het huis van God is troost, rust, vrede en Gods liefde. In de woestijntocht door het leven: een oase. Een plaats waar je over de moeite, zorg, dood heen mag zien op dat eeuwig wonen bij God. Daar waar geen dood, geen traan meer is, waar God alles en in alles is. In die offers waren er momenten dat David het gezien heeft, die verse en levende weg die toegang gaf tot het Heilige der Heiligen. Een weg om bij God te wonen.
Wat kan dat doen verlangen om in Gods huis, in de kerk te blijven, om daar te sterven en de vervulling te ontvangen van de eeuwige sabbat, het blij vooruitzicht. Wat kan je er tegenopzien om van de zondag de week in te gaan. Al die vijanden: mijn boze vlees, de wereld, de satan. Wanneer komt die dag dat ik eeuwig bij U wonen mag. Eén ding overhouden: eeuwig bij de Heere wonen, Hem groot maken vanwege Zijn deugden.
Dan ben je gelukkig, hoor ik u zeggen. Dat mis ik. Dat kan voor mij nooit. Tegen Gods Woord en inzettingen menigmaal gezondigd. Er aan voorbij geleefd, dagen zonder getal. De wereld was en is nog steeds mijn thuis. Nog doet Gods Woord en Geest kracht om daaruit te verlossen. Om wederhorigen bij God een woonplaats te schenken.

Ds. L. Terlouw