Verzocht
"Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere uw God niet verzoeken."
Mattheüs 4:7
De Heere Jezus was door Johannes de Doper gedoopt in de Jordaan. Zijn ambtelijke werk vangt aan! Hij werd bekwaam gemaakt naar Zijn menselijke natuur, want Zijn Goddelijke natuur kan niet bekwaam gemaakt worden. Op de oever van de Jordaan worden Hem de hemelen geopend; de Vader getuigt van Hem en de Heilige Geest daalt op Hem neer. En dan lezen we: Toen ... Toen Hij gedoopt was. Toen Hij uit het water was opgekomen. 'Toen werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn.’ Daar is Hij verzocht door de duivel, maar heeft hem wederstaan. En dan lezen we: 'Toen nam de duivel Hem mede', toen de eerste verzoeking nog maar net voorbij was. Hij gunt Hem geen rust en neemt Hem meteen mee naar de volgende verzoeking. Wat zijn het eigenlijk een aangrijpende woorden. Als Hij voor Wiens heerlijkheid de serafs het aangezicht bedekken, hier zover aan satans macht wordt overgegeven, dat hij
Hem mee kon nemen naar de plaats die hij het meest geschikt achtte om Hem te verzoeken en daar zijn helse pijlen op Gods Zoon af te schieten. Maar wat zien we ook Zijn gewilligheid dat Hij Zich laat meenemen. Waarnaartoe? 'Naar de heilige stad', dat is Jeruzalem. 'En stelde Hem op de tinne des tempels', dat is op de rand van het platte dak van de tempel. Waarom juist op deze plaats? Onder Zich zag Hij de eredienst. De dieren die geslacht werden, het bloed dat vloeide, het offer dat verteerd werd. Heel die offerdienst wees heen naar Hem, het ware Offer wat eenmaal gebracht zou worden. De duivel laat Hem eerst zien wat de liefde tot Zijn Vader en het volk van Zijn Vader voor Hem zal betekenen. Voelt u wat een duivelse verzoeking dit is? Dan komt de tweede verzoeking: 'Indien Gij Gods Zoon zijt.’ Weer dat in twijfel trekken van Zijn Godheid. Eigenlijk bedoelt de duivel: stel nu eens dat het werkelijk zo is, want niemand ziet het eigenlijk. 'Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts; want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot.’ Hij beroept zich op Psalm 91:11-12, maar verdraait het Woord, laat iets weg en vult iets aan. Spring maar naar beneden, dan kunt U het bewijzen. Want de Joodse verwachting van die dagen was dat de Messias plotseling en onverwacht bij de tempel zou verschijnen, waarbij men zich beriep op Maleachi 3:1: 'Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen.’ Spring maar naar beneden, de engelen zullen U wel opvangen en in een ogenblik zal heel het Joodse volk U erkennen als de Messias. Satan wil Christus ertoe bewegen om in die weg het volk achter zich te krijgen, dan hoefde Hij niet te sterven. Dit is een veel gemakkelijker weg om als de Messias erkend te worden. Maar Hij was gekomen om de wil van Zijn Vader te doen. Want als Christus hier toe had gegeven, dan had niet de eer van Zijn Vader vooropgestaan, maar Zijn eigen eer. En dan komt het antwoord van Christus: 'Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere uw God niet verzoeken.’ Tegenover satans misbruik van de Heilige Schrift, stelt Jezus het rechte gebruik van de Schrift. Dat is ook een les voor ons: wat wordt soms het Woord uit zijn verband gerukt en daarmee misbruikt. Het mocht ons aller bede wel zijn zoals in Psalm 119 staat: 'Maak in Uw woord mijn gang en treden vast, opdat ik mij niet van Uw paan moog' keren.’ Christus kwam om de eer van Zijn Vader te zoeken en Zijn deugden te verheerlijken, opdat het welbehagen door Zijn hand gelukkiglijk zal voortgaan. Daarom bleef Hij ook staande in de tweede verzoeking, opdat Hij de straf zou dragen, de schuld zou verzoenen en een eeuwige gerechtigheid zou aanbrengen. Want alleen vanwege Zijn verdienste kan en zal er een volk zalig worden. En dat Evangelie van vrije genade mag nog verkondigd worden. Daarom, haast en spoed u om uws levens wil, het is nog het heden der genade. Er zijn nog andere schapen, die nog niet van die stal zijn, die moet Hij ook nog toebrengen. Daarom kan het nog voor u en voor jou.
Ds. K. Boeder