Geliefden, moet ge zeggen: 'ik heb veel' of moogt ge zeggen: 'ik heb alles'?
"Maar Ezau zeide: Ik heb veel, mijn broeder. Toen zeide Jakob: Neem toch mijn zegen, die u toegebracht is, dewijl het God mij genadiglijk verleend heeft en dewijl ik alles heb."
Genesis 33:9 en 11
Een goede zaak, bijzonder ook in het kerkelijk leven, dankstond te houden en in het huis des Heeren Zijn weldaden aan ons bewezen te gedenken. Ondanks dat ons land en volk het diep verzondigd heeft en er veelal een grauwigheid ligt over Sion, deed de Heere Zijn zon nog schijnen over bozen en goeden en wandelde Hij ons nog na met tijdelijke en geestelijke weldaden. Misschien zegt ge: het achterliggende seizoen bracht mij rouw en smart. Mijn kruis was nog nooit zo zwaar als in dit seizoen. Wij zouden de vraag willen stellen: wat hebt ge verdiend? Wanneer wij bij het licht van de hemel mogen zien op de geestelijke weldaden, zijn er dan geen redenen om met een Jeremia uit te roepen: 'Het zijn de goedertierenheden des HEEREN, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben' (Klaagliederen 3:22)? Wij ontmoeten in ons tekstgedeelte een tevreden Ezau en een dankbare Jakob, maar bovenal een trouw
houdend God. Geliefden, het gebeurt niet zo vaak meer in onze dagen dat wij iemand ontmoeten die genoeg heeft. De massa onder oud en jong jaagt naar meer. In deze geschiedenis zien wij echter twee mensen die tevreden zijn, die vergenoegd zijn. Het is waar, het zijn beide vermogende mannen, maar die kunnen soms nog ontevredener en gieriger zijn dan een arme bedelaar. Het zijn twee broeders die heel verschillend zijn in aard en neiging. In deze ontmoeting, die thans na twintig jaar gescheiden te zijn geweest plaats heeft, openbaart zich echter in de ene een aardse tevredenheid en in de andere een hemelse dankbaarheid. De oorzaak van deze scheiding lag in de zonden van Jakob, die de zegen van zijn broeder bedrieglijk had ontroofd, waarna Ezau de dood van Jakob had gezworen. Nadat Jakob twintig jaar in Paddan-Aram bij zijn oom Laban had vertoefd, geeft de Heere hem opdracht weder te keren naar Kanaän met de belofte: 'Ik zal met u zijn', dewelke zeker vervuld zal worden, maar ... door een weg van ontwrichting en ontkrachting. Door een weg van de dood schrijven op de middelen waarmee hij dacht Ezau te kunnen ontmoeten. Dacht hij met geiten en bokken de toorn des Heeren te niet te kunnen doen, Jakob en de schuldige zondaar zullen moeten leren dat Sion door recht verlost moet worden. Het antwoord op zijn gaven is: 'Ik heb veel, mijn broeder, het zij het uwe wat gij hebt'. Een mens die dus tevreden is. Een belijdenis nodig te overdenken op dankdag. Geliefden, wanneer wij terug mogen zien op het achterliggende seizoen, heeft de Heere ons dan niet veel gegeven om tevreden te zijn in plaats van ontevreden? Ge mocht dan bezocht zijn door ziekte, smart of rouw, maar zoudt ge durven zeggen dat de Heere oorzaak gegeven heeft tot ontevredenheid? Helaas moeten wij zeggen dat deze dag na dag toeneemt. Vraagt ge misschien: ‘zijn er dan in onze dagen geen tevreden mensen meer?’ Zeker waar, in 't bijzonder onder ouderen nog wel, zij hebben andere tijden gekend. Ik heb veel, ik heb genoeg. Ezau spreekt er echter niet over waar dat genoeg vandaan komt. De Gever, de afkomst, interesseert hem niet. De schotel linzenmoes was daar een helder getuigenis van. Geliefden, is er geen verwachting voor hen die niet genoeg kunnen krijgen van de wereld, evenmin zijn zij te prijzen die tevreden zijn met de wereld. Het moge dan misschien aangenaam zijn een tevreden mens te ontmoeten, maar met zulk een tevredenheid, jong en oud, zullen wij God niet kunnen ontmoeten. Tevreden zijn met de wereld is een vrede zonder God. In waarheid dankdag houden bestaat niet alleen in tevredenheid, maar bovenal in oprechte dankbaarheid. Wanneer de eerste ontmoeting plaats gevonden heeft, slaat Ezau zijn ogen op de vrouwen en kinderen van Jakob en vraagt: 'Wie zijn dezen bij u?' Dan is het antwoord: 'De kinderen die God uw knecht genadiglijk verleend heeft’. Wat een zalige plaats voor de ware dankdagvierder. Nee, geen roem op eigen werk, geen bogen op het dag en nacht werken wat hij hiervoor gedaan heeft. Hier staat de dankbaarheid van Jakob tegenover de tevredenheid van Ezau. De godsvreze van een onwaardige tegenover de zelfvoldaanheid van de wereldling. Twee mensen die spreken van een gelukkig leven, maar wier woorden, handel en wandel geheel verschillend van inhoud zijn. De Heere brak het werk van Jakob af, om plaats te maken voor Zijn eigen werk. Alleen de genade des Heeren hem bewezen, maakte hem tot een dankbaar mens, iemand die uit de grond van zijn hart kon zeggen: 'Ik heb alles’. De wereld verstaat dit niet, zij noemt rijk degene die veel kan laten zien. Wij lezen niet dat Ezau dit verstaan heeft. Jakob heeft wél begrepen wat Ezau bedoelde. Hoe staat gij, geliefden, daar tegenover? Dat roept om een antwoord. Het: 'Ik heb alles' is voor de wijzen en verstandigen verborgen, maar heeft de Heere Zijn kinderen geopenbaard. Draaft Jakob met dit: 'Ik heb alles’ niet te veel door? Spreekt hij niet te hoog van zichzelf? Om daar een antwoord op te geven,
is het nodig een ogenblik terug te gaan en wel naar de beek Jabbok, waar wij deze dankdagvierder ontmoeten als zulk één die niet verder kan komen dan, ik heb niets, ja, als een in zichzelf verdoemelijke zondaar. Daar heeft hij op de vraag van de Engel bij vernieuwing zijn naam moeten spellen, die Jakob was, bedrieger, hielenlichter. Nee, hier was het niet: ik heb alles, maar: ik heb alles verzondigd en doorgebracht. In al zijn 95 jaar die hij geleefd had, had hij zijn naam nog nooit zó genoemd. Maar in al die tijd had hij ook nog nooit zó mogen ervaren, Wie en wat God wil zijn voor hielenlichters en albedervers. Daar ontmoeten wij een kreupele, hinkende, alles verbeurd hebbende dankdagvierder. Een rechtopgaande Ezau en een gebogen Jakob. De een heeft alles en de ander niets. Nee, even terugkomend op de vraag: 'Spreekt Jakob daar niet te hoog van zichzelf, als hij zegt dat hij alles heeft?' Geliefden, Gods volk kan nooit te hoog spreken van hun Gever, maar ook nooit te laag van zichzelf. En dan lezen wij in Genesis 33:16: 'Alzo keerde Ezau dien dag weder zijns weegs naar Seïr toe’. Twee broers scheiden van elkaar. De tevredene wendt zich van God af, de dankbare vindt zijn plaats onder de schaduw van Gods vleugelen. Geliefden, moet ge zeggen: 'ik heb veel' of moogt ge zeggen: 'ik heb alles'?
Ds. J. Mijnders