banner_kerk3.jpg
joomla responsive menu free

Vrees en ongeloof

"David nu zeide in zijn hart: Nu zal ik één der dagen door Sauls hand omkomen."
1 Samuël 27:1

Vrees … daar heeft David ook last van gehad. Gods Woord stelt ons het leven van Gods kinderen niet voor als een gladde zee waar geen enkele rimpeling over gaat. Integendeel: ‘Veel wederwaardigheen, veel rampen zijn des vromen lot; maar uit die alle redt hem God; Hij is zijn heil alleen’. Het leven van David is inderdaad vol van wederwaardigheden. Om moedeloos van te worden. David is er bijna aan onderdoor gegaan. Hij vreest dat Saul hem toch te pakken zal krijgen. Het voortdurend op de vlucht zijn, kan hij niet lang meer volhouden. Hij verliest in zijn moedeloosheid het geloofsgezicht op God en Gods belofte. Het geloofsvertrouwen verzwakt en dan komt het zo ver dat hij meer de grijpende hand van Saul ziet dan de bewarende hand van de Heere.  ‘Nu zal ik één der dagen door Sauls hand omkomen’. David ziet geen uitweg meer en weet niets beters te doen dan naar de Filistijnen te gaan. Zo komt David met zijn familie en zijn manschappen te Ziklag. Het is
geen gemakkelijk verblijf voor hem geweest in deze heidense stad. Bij de Filistijnen is het één en al afgoderij.  Daar wordt zijn rechtvaardige ziel dag en nacht gekweld. Zwaar weegt het op zijn hart dat hij niet als een vrij man zich kan bewegen onder Israël en de Heere kan dienen. In deze omstandigheden van vrees en eenzaamheid heeft David Psalm 84 gedicht: ‘Want één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik koos liever aan de dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan lang te wonen in de tenten der goddelozen’.  Vrees … Allen die met David op weg zijn naar Sion, kennen hun dagen van strijd, moedeloosheid en vrees. De weg naar Sion is inderdaad geen gemakkelijke weg. Niet alleen is de weg smal, maar er zijn ook brullende leeuwen op de weg. De helse Saul is gebeten op hen die naar Sion reizen. De duivel gaat om als een briesende leeuw, zoekende wie hij zal mogen verslinden. Wie zou niet vrezen? David had geen krachten meer. De moed ontzinkt hem. Hij was bang in de handen van Saul te zullen sterven.  Is de vrees van David niet herkenbaar? We kunnen wel denken dat onze berg vaststaat, maar als satan ons bespringt, als ongeloof en moedeloosheid ons in de strik heeft, als de leeuwen gaan brullen op de weg, wat kan het dan stormen in je hart. In Zijn wijsheid bestuurt de Heere de weg van Zijn kinderen dikwijls zo, dat zij hun zaligheid moeten werken met vrezen en beven. Maar in die vrees hebben zoveel van Gods lievelingen met David uitgeroepen: ‘Nu zal ik omkomen’.  Deze uitroep, hoe herkenbaar en begrijpelijk ook, moet worden toegeschreven aan het ongeloof! Was David niet tot koning gezalfd? Lagen er niet vele verzekeringen van de Heere in zijn leven dat hij de troon van Israël beklimmen zou? Had de Heere hem niet Zijn zorg en bewaring doen ervaren in de achterliggende tijd? O, David kon weten dat de Heere verlost heeft en nog verlost! We zien hier bij David dat het ongeloof en de moedeloosheid ook groten in het Koninkrijk van God doet wankelen. Het komt zelfs zo ver dat David er goed aan denkt te doen asiel aan te vragen bij de Filistijnen. Terwijl de Heere hem had opgedragen de standaard op te richten in het land van Juda. Droevig is het lot van de vromen als het zwaard van het Woord hen uit de handen glipt. Alleen met de geestelijke wapens van het Woord en het gebed kan de christen strijden en overwinnen. Wat een les om in de beproeving en de strijd het Woord biddend te gebruiken. Wat zoeken we vaak zelf nog oplossingen en vluchtroutes te bedenken, net als David. Wat een zegen om in de uiterste nood, wanneer al onze pogingen ophouden, te ervaren dat de Heere en Zijn Woord overblijven. Dan vinden we het enige houvast in het terugvallen op God en Zijn Woord: ‘Er staat geschreven’. Met het zwaard van het Woord, door de Heilige Geest in de hand gegeven, wordt de vrees overwonnen: ‘Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken des Heeren vertellen’.

Ds. W. Harinck