Op reis
"Vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan?"
Genesis 16:8
De vakantietijd staat weer voor de deur; een periode van komen en gaan. De koffers worden gepakt, de route wordt uitgestippeld en de reis kan beginnen. Even weg uit de sleur, de haast en de jacht van het dagelijkse leven. Velen gaan op reis. Hoevelen zullen echter ook deze zomer vertrekken en niet aankomen op de plaats van bestemming? Niet allen zullen terugkeren in hun huis. Juist in de vakantieweken geldt: de dood wenkt ieder uur! Daarom moet u vandaag eens ernstig nadenken over de twee vragen in onze tekst: 'Vanwaar komt gij ... en waar zult gij heengaan?' Hier moeten we toch een eerlijk antwoord op kunnen geven?
De vraag klinkt in de woestijn Sur. Daar zit een jonge vrouw bij een waterfontein aan de grote karavaanweg naar Egypte. Ze zit daar moederziel alleen in de schaduw van enkele palmbomen. Ze is gevlucht na een diepe vernedering. Het is Hagar, de Egyptische slavin van Abram en Saraï. Terwijl zij daar zo zit, verschijnt plotseling de Engel des HEEREN aan haar. We lezen in vers 7: 'En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn’. De Heere vond haar! Hij zag haar, ook in die woestijn. Zult u niet vergeten, waar u ook bent, dat God u overal en altijd ziet. Zul je eraan denken, jonge vrienden en vriendinnen, dat Zijn ogen de hele aarde doorlopen, ook al ben je onder de ogen van je ouders vandaan? In dit woord lezen we waarschuwing en troost voor de vakantietijd.
De Engel des HEEREN is de Heere Jezus Christus in een menselijke verschijning als de oudtestamentische openbaring van de Middelaar. Hij vond haar. Dat predikt ons dat Hij haar kende. Hij zocht haar op. Deze vluchtende slavin van Saraï was op weg naar Egypte. Ze hoort hier niet. Ze is een wegloopster. Hagar hoort in de dienst van Saraï. Maar Jezus vond haar.
Wat een ontferming. Hij zoekt het verlorene en het weggedrevene. Hij laat Hagar niet omkomen op haar zondige vluchtweg. Dit is Evangelie in de woestijn! 'Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was' (Lukas 19:10).
Op de indringende vraag 'Vanwaar komt gij ...', gaat Hagar schuld belijden. Ze heeft haar roeping ontvlucht. Ze is weggelopen van degene die recht op haar had. 'En zij zeide: Ik ben vluchtende voor het aangezicht mijner vrouwe Saraï.' Dan antwoordt de Engel des HEEREN met een oproep tot wederkeer: 'Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouwe en verneder u onder haar handen.'
'Vanwaar komt gij ... ' Het is een ontdekkende vraag aan u en aan jou. Deze vraag roept op tot zelfbezinning. We moeten onszelf rekenschap geven op de korte reis door dit leven. Het antwoord is beschamend. Ik ben vluchtende. Ik kom uit het paradijs. Ik ben moed- en vrijwillig gevlucht van God, mijn Schepper en Eigenaar. Ik ben een wegloper uit de hof van Eden. Ik ben mijn roeping ontvlucht. Ik heb God op het hoogst misdaan en ik ben van het heilspoor afgegaan. Ik heb de Heere verlaten, ik heb de satan geloofd en ben de weg van de zonde gegaan. Ik ga een eigen gekozen weg. Nu dwaal ik door de aardse woestijn, steeds verder bij God vandaan!
Dan klinkt de tweede vraag: 'En waar zult gij heengaan?' Ons aller afkomst is inktzwart en onze toekomst is aardedonker. Onze vluchtweg van God af loopt uit op de eeuwige ondergang. Wij gaan allen naar de helse afgrond, naar de buitenste duisternis. Als verloren kinderen van Adam reizen we naar het graf, naar de rechterstoel van Christus, naar het oordeel. 'Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad' (2 Kor. 5:10).
Vanwaar komt gij ... Deze ontdekkende vraag in de vakantietijd stelt de Heere nog uit liefde. Het is een ernstige oproep tot inkeer, tot afkeer, tot omkeer, tot wederkeer. Bent u nog steeds op de vlucht voor God? Ben jij nog op weg naar Egypte met zijn afgoden? Zit u nog in een ver gelegen land bij de zwijnendraf? Keer weder! Bekeer u! 'De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot de HEERE, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onze God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk' (Jes. 55:7). Verneder u dan onder de krachtige hand Gods.
Zijn onze ogen geopend voor het feit dat we op reis zijn naar onze eeuwige ondergang? Hebben we door de zaligmakende verlichting van de Pinkstergeest leren zien en belijden dat we uit het verloren paradijs komen? Is ons al een Goddelijk halt toegeroepen? Is het voor ons al waarheid geworden met de verloren zoon: 'En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij: ( ... ) ik verga van honger. Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de Hemel en voor u; en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden?’
Dan wordt een hartelijk schuldbesef geboren. Dan gaan we belijden: 'Ik heb gedaan, wat kwaad was in Uw oog’. Medereiziger naar de allesbeslissende eeuwigheid, ga in deze weken de vraag niet uit de weg: 'Vanwaar komt gij en waar zult gij heengaan?'
Er zijn slechts twee wegen en twee eeuwige bestemmingen! Zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid ...
Ds. M. Karens