De Geest maakt levend
"En Hij zeide tot mij: Profeteer tot de geest; profeteer, mensenkind! En zeg tot de geest: Zo zegt de Heere HEERE: Gij geest! kom aan van de vier winden en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden."
Ezechiël 37:9
Ezechiël ziet een dal met doodsbeenderen waartegen hij moet profeteren. De uitwerking is bijzonder. De botten worden tot levende mensen. Het gaat over de bevrijding van Israël uit de ballingschap en de terugkeer naar het beloofde land. Maar we spannen de boog ook verder. Het spreekt van het heilsfeit van Pinksteren en het wondere levendmakende werk van de Heilige Geest.
In de vallei met dorre doodsbeenderen zijn opmerkelijke dingen te zien en te horen. Met Pinksteren gaat het ook over wat werd gezien en gehoord! In de vallei hoort Ezechiël een geluid. Er kwam beroering, beweging in de beenderen. Hij ziet hoe de verstrooid liggende beenderen tegen elkaar aanklappen, zich samenvoegen tot geraamten. Voor zijn ogen, onder een aanzwellend geluid, vormen de chaotisch door elkaar liggende beenderen weer skeletten.
Het dal moet vol geweest zijn van het geluid en van de beweging onder de beenderen. Het gaat net zo lang door tot al die beenderen weer één geheel vormen. Wat een gezicht.
Nog meer ziet de profeet gebeuren. De geraamten vullen zich met zenuwen, pezen, vlees en huid. Het worden weer mensen. Hoe wonderlijk … toch ontbreekt er nog veel. Het belangrijkste wordt gemist. Er is nog steeds geen leven! Het zijn allemaal dode mensen. ‘Maar er was geen geest in hen.’ Het leven was er niet in. Hoe groot het wonder tot hiertoe ook was, de tragiek van de dood blijft ongebroken. Elke hand is koud. Elk been is stijf. Elk oog is star.
Er kan veel beweging en verandering zijn, maar als de Geest er niet in is, dan ontbreekt het voornaamste. Israël is wel in het land van hun vaderen gekomen, uit de verstrooiing keren ze terug, maar het voornaamste ontbreekt nog, de Geest Die levend maakt. Laten we hierbij niet alleen aan Israël, maar ook aan onszelf, aan onze gemeente en aan de kerk denken. Wat is het nodig dat Gods Geest vernieuwend, wederbarend werkt in harten van jongeren en ouderen. Het zaligmakende werk van de Heilige Geest, waardoor de zondaar deel ontvangt aan Christus en Zijn verdiensten, is onmisbaar.
De profeet Ezechiël krijgt een opdracht. Nu moet hij profeteren tot de geest. De geest is hier de wind als een beeld van de levende Geest van de eeuwige God. Geest, kom, blaas! Hoe bijzonder dat een nietig mensenkind verlof ontvangt om tot de Geest van God te spreken. Deze opdracht geeft moed bij alle arbeid in Gods Koninkrijk. De kanttekening bij de Statenvertaling wijst erop, dat we deze opdracht moeten zien als het verkondigen in Gods naam, dat door Zijn goddelijke kracht de zielen wedergebracht zullen worden in de dode lichamen. Gods Geest wil Zich bedienen van het Woord. Door de dwaasheid van de prediking maakt God zalig degenen die geloven. In eigen kracht kan geen mens het leven brengen in geestelijk dode zondaren. Maar de Heere doet het door Zijn Geest.
Ezechiël volgt getrouw ook deze opdracht op. En wat de Heere had toegezegd gebeurde. De Geest van de vier winden, hetgeen ziet op de vier windrichtingen van de wereld, kwam en maakte de doden levend. Het scheppingswonder herhaalt zich. Gods levendmakende adem bracht leven in de eerste mens. Zo brengt de wind van Gods Geest hier leven in de doden.
Wat een gebeuren! Gedoden komen tot leven. Dat ze werkelijk leven, blijkt wel uit het staan op hun voeten. Het was een enorm groot leger. Door de werking van Geest en Woord worden dode zondaren levend. Wat een verborgenheid! Ezechiël kan het wonder niet verklaren. Wie zal kunnen zeggen hoe de Geest te werk gaat in het levend maken van verloren zondaren? Hoe Hij het Woord als het zaad der wedergeboorte brengt in het hart? Hoe Hij doden de stem van de Zoon van God doet horen?
In de Dordtse Leerregels wordt er op tere wijze van gesproken: ‘Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderbare verborgene en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van de Auteur van deze werking is ingegeven) in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtiglijk wedergeboren worden en metterdaad geloven’ (DL 3e/4e hoofdstuk, paragraaf 12).
De doden stonden op hun voeten. In de levendmaking is sprake van een opstanding. De oude mens sterft af en de nieuwe mens staat op. Er komt een nieuwe vreugde en een nieuwe smart. Het oude gaat voorbij en alle dingen worden nieuw. Het levendmakende werk van de Heilige Geest blijft niet verborgen, maar draagt vrucht van bekering en geloof. Hij blaast de dood eruit en het leven erin! Heeft de Geest van Pinksteren op onze ziel geblazen?
Ds. W. Harinck