banner_kerk1.jpg
joomla responsive menu free

De laatste kans voor Saul (1)

"De HEERE late het verre van mij zijn, dat ik mijn hand legge aan de gezalfde des HEEREN! Zo neem toch nu de spies, die aan zijn hoofdeinde is, en de waterfles, en laat ons gaan."
1 Samuel 26:11

Het lijkt wel alsof Saul de laatste jaren van zijn regering aan niets anders is toegekomen dan het vervolgen van David. Ook in dit hoofdstuk wordt er melding gemaakt van de acties die Saul onderneemt. ‘Toen maakt zich Saul op om David te zoeken.’ Deze keer heeft hij een elitekorps van drieduizend soldaten op de been gebracht. Eén ding telt nog maar bij de verblinde Saul, namelijk de ondergang van David.
Waar zijn de mooie woorden gebleven die hij sprak in de woestijn van Engedi, nadat David zijn leven spaarde? Toen moest Saul erkennen dat David rechtvaardiger was dan hij. Zelfs moest hij toegeven dat David na hem koning zou zijn. Helaas, Sauls daden zijn geen onderstreping van zijn woorden. Zijn daden zijn eerder een doorstreping van zijn woorden. Ondertussen valt het voor David niet mee. De goede woorden door Abigaïl gesproken hebben hem getroost en bemoedigd, maar nog steeds houdt de vervolging aan. Toch is het anders. Want de Heere heeft gesproken, heeft betoond van hem af te weten. Dat is David tot sterkte geweest. Zo kan hij weer gaan in de kracht van God. Dit is ook de verklaring voor de opmerkelijke daad van David in deze geschiedenis.
Op een nacht legert Saul zich met zijn leger op de heuvel Hachila. David is in de nabijheid zonder dat Saul het weet. Blijkbaar verkeerde Saul in de veronderstelling dat David ver weg was. Daarom heeft Saul ook geen schildwachten uitgezet om de wagenburg, dat is het legerkamp, te bewaken. De koning ligt zelf in het midden en rondom hem in een kring liggen de soldaten. Aan het hoofdeinde van de rustplaats van Saul steekt zijn spies in de grond. Daar gaan David en Abisai. Ze sluipen het slapende legerkamp van Saul binnen. Aan de omhoog wijzende spies zien ze waar Saul ligt te slapen. Is dit overmoed? Is het een wanhoopsdaad? David en Abisai wagen zich hier immers in het hol van de leeuw.
Het Schriftgedeelte maakt ons de dingen duidelijk. Beide mannen gaan in de gunst en onder de bescherming van de Heere. We lezen dat het geen gewone slaap is geweest bij Saul en zijn mannen, maar er is een diepe slaap des HEEREN op hen gevallen (vers 12).
God geeft Zijn beminden slaap in Zijn genade en trouwe zorg. Wat is zo’n slaap een rijke zegen voor lichaam en geest. Maar de Heere kan ook op een andere manier slaap geven. Hij kan er Zijn vijanden door gevangen houden. Dat laatste is hier duidelijk het geval. We moeten daar de hand van God in zien.
Abisai, de neef van David, ziet zijn kans schoon. Hij wil wel de beslissende speerstoot geven. Opnieuw weigert David. Hij wil de gezalfde des Heeren niet ombrengen. Op Gods tijd wil hij wachten. Daar kan en mag hij niet op vooruit lopen. Zo mag David het opnieuw in Gods hand geven. Zie wat hij doet! David neemt alleen de spies en de waterkruik van Saul mee. Zo bezit hij bewijsstukken dat hij inderdaad in het legerkamp van Saul is geweest.
Wat hier gebeurt, moeten we zien als een laatste kans voor Saul. Opnieuw krijgt hij de gelegenheid van berouw en bekering. Nog een laatste keer komt er een dringende roepstem tot hem. Zal hij horen? Zal hij opmerken? Hij is zijn spies, die hij nodig heeft om zichzelf te verdedigen, kwijt. Hij is z’n waterkruik, die hij nodig heeft om zijn dorst te lessen, ook kwijt.
Het zijn allemaal hamerslagen van God op de deur van zijn hart.
Wij weten uit het vervolg, dat dit inderdaad één van de laatste roepstemmen is geweest.
Nog krijgt deze weerbarstige zondaar gelegenheid zich te beteren en te bekeren.
‘Zou Ik enigzins lust hebben aan den dood des goddelozen, spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve?’
Hoeveel roepstemmen zijn er tot ons gekomen? Misschien heeft de Heere ook wel een ‘spies’ of een ‘waterkruik’ van ons afgenomen. Merken wij het op? Waar brengen de tegenslagen en de verliezen ons? Geven we acht op Zijn roepende stem? Nog doet de Heere een appèl op het hart: bekeert u, bekeert u!
Achteraf kunnen we zeggen: ‘Saul, het was uw laatste kans’. Maar wie kan dat van zichzelf weten? Daarom ... ‘heden, zo gij dan Zijn stem hoort, verhardt u niet maar laat u leiden.’

Ds. W. Harinck