banner_kerk2.jpg
joomla responsive menu free

Verwachting

"Ik verwacht den HEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord."
Psalm 130:5

In Psalm 130 gaat het om de adventsverwachting van de ellendige. De dichter is in zichzelf ellendig en nooddruftig, maar hij ziet uit naar de komst van de Heere. Degene die spreekt in vers 5 is immers dezelfde als degene die spreekt in vers 1. Daar hoorden wij hem roepen uit de diepte tot God. In de nood van zijn leven heeft hij God nodig gekregen. Het is dezelfde, die belijdt in vers 3 dat hij voor God niet kan bestaan. Hier is iemand, die zondaar voor God geworden is. In vers 4 mag hij ook spreken van de hoop van vergeving: Bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Hoe noodzakelijk is het werk van Gods Geest in het zondaarshart. Dat geschiedt in de waarachtige wedergeboorte. Dat is de mededeling van licht en leven aan de ziel (Philpot). Dan wordt een mens van dood levend. Dan krijgt hij met zijn zonde te doen. Zijn ongerechtigheden getuigen tegen hem. Hoe benauwd kan het zijn als de Heere een mens gaat overtuigen. Er kunnen bange weeën aan de geboorte voorafgaan. Zo is het ook geestelijk. Maar wat een wonder als de Heere overkomt met Zijn liefde en genade. Dan smelt de ziel weg van verwondering, dat de Heere met zo een nog te doen wil hebben, en hem nog niet voor eeuwig weggedaan heeft. In de nadere ontdekkingen worden alle eigen verwachtingen afgesneden en zo wordt er een uitzien naar Christus geboren. Wat kan de ziel dan verlangen naar Zijn komst. Dat is het adventsleven van Gods ware volk.
Van dat adventsleven getuigt deze Psalm. Ik verwacht. In het Hebreeuws wordt het beeld gebruikt van een gespannen draad. Zoals een draad strak gespannen kan zijn, zo is zijn uitzien naar God. Zonder een ogenblik te verslappen. Een verlangen naar de HEERE en naar God. Mijn ziel verwacht. Dat gaat nog dieper. Die verwachting ligt op de bodem van zijn hart. Op de bodem van zijn ziel is deze hoop geboren. Op de bodem van zijn hart wordt deze verwachting gekoesterd. Wachten is moeilijk, dat kunnen we slecht. En verwachten van de HEERE is nog moeilijker. De heiligen moesten het ook leren, denk aan Abraham en Mozes.
Het is de verwachting van een pelgrim. Immers Psalm 130 is een lied Hamaäloth en werd gezongen tijdens de reis naar Jeruzalem. Die reis was niet ongevaarlijk: de wegen waren slecht. De reis ging over bergen en door dalen. 's Nachts kwam het roofgedierte en lagen de rovers op de loer om de voorbijgangers lastig te vallen of erger. Maar nu is het einde van de reis in zicht. Nu zal het niet lang meer duren. De verwachting van de pelgrim wordt getekend in vers 6: Mijn ziel verwacht de HEERE, meer dan de wachters op de morgen, de wachters op de morgen.
Er wordt hier een beeld gebruikt. Het beeld van de wachters op de muren van de stad. Daar is permanente bewaking. Daar wordt uitgezien naar de dageraad en naar het morgenlicht dat opgaat in de duisternis. Wachten in de duisternis, dat is wachten zonder licht. Dat is wachten op een straaltje licht met de bange vraag: wanneer zal de zon opgaan?
Voor ons is de vraag: wat is onze verwachting? Degenen die de HEERE verwachten zullen niet beschaamd worden. Zalig wie dit lied geleerd heeft. Zalig is der pelgrims metgezel. Dat is niet de verwachting van het vlees. Niet de verwachting van de mens. De verwachting van de goddeloze zal vergaan. Er waren ook meelopers op de reis. Ook zij zongen de liederen Hammaäloth. De woorden waren dezelfde. Maar de beleving was anders. Zij gaan tenslotte hun eigen weg. Die wegen lopen uit op de dood. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de persoon van Onkunde uit Christenreis. Maar dat pelgrimsvolk komt thuis in dat eeuwige Jeruzalem, in Sion. Om dan eeuwig bij God te zijn. 'k Zal dan gedurig bij U zijn. Dan is alle leed vergoed. Zij vrezen wel eens het einde van de reis niet te halen; om te komen in de ellende, in de golven van nood en dood. Ze vrezen soms nog als een huichelaar openbaar te komen. Maar de verwachting van de ellendige zal niet beschaamd worden. Die hoop moet al ons leed verzachten. Die in de nood uw Redder is geweest. Advent. Naast de komst van Christus in het vlees, is er ook de komst van Christus in het hart. Er is een Middeleeuws lied dat zingt: Al was Christus 1000 maal in Bethlehem geboren, en niet in mijn hart, dan waar ik altemaal verloren. Er zijn duizenden die het wel genoeg vinden, dat Jezus gekomen is. Ze weten eigenlijk geen raad met Advent. Maar er is een volk op aarde, dat uitziet naar de komst van Christus in hun harten. Behoren wij tot dat ellendige en arme volk? Die zullen op de Naam des HEEREN betrouwen (Zefanja 3:12).

Ds. J.B. Zippro