banner_kerk1.jpg
joomla responsive menu free

De dwaasheid van Nabal

'Wie is David, en wie is de zoon van Isaï?"
1 Samuël 25:10

David is voortdurend op de vlucht voor Saul. Lang, heel lang, heeft het geduurd voordat hij de beloofde troon kon beklimmen. Inmiddels is Samuël, de man Gods die hem zalfde, ook gestorven (vers 1). David verblijft op dat moment in de woestijn Paran, dat is het zuidelijke bergland van Judea. Daar is David een soort van beschermheer geweest van de rondtrekkende herders met hun kudden. Deze herders werden bedreigd door struikrovers, die uit waren op de schapen en de lammeren.
Op zeker dag hoort David dat Nabal een schaapscheerdersfeest houdt. Met de herders van Nabal was David al verschillende keren in aanraking gekomen tijdens zijn tochten door de woestijn. Bij herhaling had hij hen geholpen en beschermd. Hij besluit daarom boodschappers naar Nabal te sturen om hem te groeten en zijn mannen iets te geven bij de gelegenheid van het scheren van de schapen. Het zal voor David wel een voortdurende zorg geweest zijn om zijn mensen van eten en drinken te voorzien. Vanwege de bewezen diensten hoopt David natuurlijk op een positieve reactie van de zeer welgestelde Nabal. Maar als de mannen van David zich tot Nabal wenden en de boodschap van David over brengen, reageert Nabal op een zeer bedenkelijke manier. ‘Wie is David, en wie is de zoon van Isaï’? Hij vraagt zich af wie David eigenlijk is terwijl, hij hem wel de zoon van Isaï noemt. Dat is opmerkelijk want de boodschappers hebben daar niets over gezegd. Nabal weet wie David is, maar wil niets met David te maken hebben. Op een schampere manier geeft hij aan hoe hij over David en zijn mannen denkt: ‘Er zijn heden vele knechten, die zich afscheuren, elk van hun heer. Zou ik dan mijn brood, en mijn water, en mijn geslacht vlees nemen, dat ik voor mijn scheerders geslacht heb, en zou ik het de mannen geven, die ik niet weet, van wie zij zijn?’ (vers 10,11). Er zijn tegenwoordig zovele knechten die van hun bazen weglopen en als vrijbuiters rondtrekken. Moet ik mijn brood en vlees aan zulk soort geven? Het is duidelijk. Nabal maakt David uit voor een weggelopen slaaf, een opstandeling met wie hij geen omgang wil hebben. Uit de hoogte kijkt hij op zulke minderwaardige lieden neer.
Zo leren we Nabal hier kennen als een bot en arrogant mens. Je zou kunnen zeggen dat hij zijn naam eer aan doet. Nabal betekent letterlijk ‘dwaas’. Of dit zijn werkelijke naam is geweest wordt niet duidelijk. Het zou ook een bijnaam kunnen zijn. Het is echter zeer dwaas om David niet te kennen. Want wie is David, de zoon van Isaï? Hij is toch de beminde des Heeren. De van God gezalfde om koning te zijn over Israël. God heeft David uitverkoren om over Zijn volk te regeren. God heeft een heilig plan met David. Maar Nabal ziet het niet! Verstaat dat niet! Daarom is hij dwaas. Hij herkent David niet als de man naar Gods hart. Ziet in David de van God gegeven koning niet. Nabal voelt totaal niet aan dat de Heere met David is. Spottend en schouderophalend zet hij David weg als een slaaf en een bandiet.
Welke toepassing ligt er hier voor ons? Wellicht is de toepassing te maken in de vraag: ben ik wijs of ben ik dwaas? Nabals dwaasheid ligt dichterbij dan we misschien denken. Wie het Evangelie van Christus veracht, is niet wijs maar dwaas! In de Schrift heet iemand die geen rekening houdt met God een dwaas. Dwaas is ieder die de Heere niet vreest. Wie in Jezus, de grote Zoon van David, niet herkent de van God gegeven Koning, is dwaas. Het is dwaas om buiten God en zonder Christus verder te leven. Dwaas is het om geen acht te geven op de nodigingen en de waarschuwingen van het Evangelie. Nabal is dwaas tegenover God. Hoe de mensen hem ook prijzen, hoe slim hij ook mag zijn in zaken, voor God is hij een dwaas. Hij wil David, Gods uitverkoren kind en knecht, niet erkennen. Al zijn we geslaagd in de wereld, goed onderwezen en zeer ervaren op allerlei gebied, als we de Gezalfde des Heeren niet erkennen en herkennen, dan zijn en blijven we dwaas. Al zijn we godsdienstig en stipt in leer en leven, als we de ware bekering tot God en het geloof in Christus missen, dan zijn we ‘nabal’, dat is dwaas. De Heere Jezus zegt: ‘Nu gij Farizeeën, gij reinigt het buitenste des drinkbekers en des schotels: maar het binnenste van u is vol van roof en boosheid. Gij onverstandigen! Die het buitenste heeft gemaakt, heeft Hij ook niet het binnenste gemaakt?’ (Lukas 11:39,40).
Leerden wij onszelf reeds kennen als zo’n Nabal? Wanneer de Heere een mens door herscheppende genade wijs maakt, worden wij dwaas. Dan zien we onze vermeende wijsheid smelten als sneeuw voor de zon. Met smart ontdekken we hoe dwaas we zijn. Hoe we moordenaars zijn van onze eigen ziel. Hoe we alles verzondigd hebben. Ja, dan leren wij onszelf kennen als blind en dwaas in de dingen van het Koninkrijk van God. Is dat uw, jouw nood? Dan is er nog raad. Hoor wat de Heere ons zegt: ‘En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden’ (Jakobus 1:5). Dan is er nog hoop voor dwazen!

Ds. W. Harinck