Christus de Hoeksteen
"Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen die de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks; van de Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?"
Mattheüs 21:42
Steeds weer grijpt Jezus naar het woord van de Schrift als Hij geconfronteerd wordt met de aanvallen van de Schriftgeleerden en de Farizeeën. De Zaligmaker spreekt hier met de woorden van Psalm 118. Het gaat over bouwen en over een steen. Niet zomaar een steen maar een hoeksteen. Zo'n hoeksteen is een belangrijke steen in het gebouw. Het is niet een steen in de muur. Nee, het is dé hoeksteen. We moeten hierbij denken aan de bouwtechniek in de oudheid. Bij het bouwen van een huis werd eerst de hoeksteen gelegd. De hoeksteen is te vergelijken met wat nu het fundament is. De hoeksteen moet het hele huis gaan dragen. Twee muren komen bij elkaar op de hoeksteen. Daarom moet zo’n steen sterk zijn. Ook moet zo’n steen groot zijn. Heel het gebouw rust immers op deze steen. Daarom gingen de bouwlieden ook heel nauwkeurig te werk bij het zoeken naar een hoeksteen. Voordat zo’n hoeksteen gelegd kon worden, moest er eerst een nauwkeurig onderzoek plaatsvinden. De bouwers moesten nagaan of een steen wel geschikt zou zijn om als hoeksteen te dienen. Is deze steen sterk genoeg en breed genoeg zijn om het gehele gebouw te dragen? Zit er geen scheur in die de draagkracht vermindert? Het keuren van de hoeksteen was van groot belang bij het leggen van het fundament en het bouwen van het huis.
Nu gaat het in dit Psalmwoord over bouwers die een steen gekeurd hebben. Maar de steen is niet goed in hun ogen. De steen is niet bruikbaar. Ze hebben de steen verworpen. Afgekeurd … zo luidt het oordeel van de bouwers. Wat is de betekenis van deze verworpen, afgekeurde hoeksteen?
We denken aan de Heere Jezus als de Hoeksteen. Hij is de Hoeksteen die door de bouwers is afgekeurd. In de serie gelijkenissen en twistgesprekken die in dit hoofdstuk aan de orde komen gaat het steeds weer over Israëls ongeloof en ongehoorzaamheid. Daarom zal het heil van het koninkrijk aan anderen gegeven worden. Aangrijpende gedachte, nietwaar? Het ongelovig en in vormendienst versteende volk van Israël verwerpt Christus en het Koninkrijk. In de gelijkenis van de boze wijngaardeniers spreekt de Zaligmaker dit uit. De knechten van de eigenaar van de wijngaard komen het werk bekijken maar ze worden gedood. Tenslotte stuurt de heer van de wijngaard zijn eigen zoon. Deze zoon is niemand minder dan de erfgenaam. Hij komt kijken hoe het met de wijngaard van zijn vader is gesteld. Maar wat doen de boze wijngaardeniers? Ze hebben de zoon, de erfgenaam, genomen, geslagen en gedood. Ze hebben hem verworpen! Op dit punt maakt de Heere Jezus de toepassing met de woorden van Psalm 118: ‘Farizeeën en Schriftgeleerden, hebt u nooit gelezen in de Schriften: de Steen, Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks’.
Wat een aangrijpende woorden. De Heere Jezus Christus is de verworpen Hoeksteen. Ze hebben Hem veroordeeld, gekruisigd, gedood. ‘Hij is tot het Zijne gekomen, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen’. Ze hebben geroepen: ‘Weg met Deze, kruisigt Hem’. De Joodse bouwlieden hebben de Hoeksteen verworpen. Ze hebben de Heere Jezus Christus aan het kruishout genageld. Hij paste niet in hun gebouw. Hij paste niet in hun denken. Zij waren een huis aan het bouwen van eigengerechtigheden, van eigen werken. De van God gegeven Hoeksteen was niet geschikt voor hun bouwwerk. Ze wilden niet belijden dat Hij de Christus, de Zoon van God was. Ze verwierpen Hem. Ze begeerden een andere hoeksteen. De Joodse bouwers wilden hun eigen werken, hun eigen gerechtigheden tot een fundament leggen voor de zaligheid. Maar bij het komen van Christus, als de van Gods gezonden Zaligmaker, roepen ze: ‘Doe Hem weg, kruisigt Hem’.
En toch wordt de afgekeurde steen tot een hoofd des hoeks gelegd. Christus wordt toch gelegd tot de dragende steen van het hele Koninkrijk. Op Hem zal het volle gewicht van de geestelijke tempel rusten. En al voldoet Hij dan niet aan de verwachtingen van de Schriftgeleerden en het volk, Hij voldoet wel in Gods ogen. Want hoewel het volk Hem verwerpt, God legt Hem tot een hoofd des hoeks. Zo is het door God bepaald en zo zal het zijn! Hoe wonderlijk, hoe onbevattelijk is de vernedering en de verhoging van Christus!
Ook in ons leven moet Christus tot een hoofd des hoeks gelegd worden. Hij moet de Eerste en de Laatste voor ons zijn. Wie niet op Hem wordt gebouwd, staat buiten de zaligheid. Laten we onszelf eerlijk onderzoeken of Christus de Hoeksteen van ons leven geworden is. Hij is de gelovigen dierbaar maar de ongelovigen is Hij een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis. Wat doen wij met deze levende Steen? Van nature is er voor de Zaligmaker in ons hart, in ons denken en doen, geen plaats. Dan is Hij ook voor ons een lastige Steen. Een Steen die niet past in ons bouwwerk.
Maar de Heere zorgt Zelf voor de bouw van Zijn Kerk. Door de kracht van Zijn Geest hakt Hij zondaren als dode stenen uit de diepe steengroeve van Adams val en legt ze op Christus de Hoeksteen. Het is een groot werk, een heerlijk werk en zo zal naar Gods gemaakt bestek, het Godsgebouw in eeuwigheid verrijzen.
Er is nog plaats op de Hoeksteen voor verloren zondaren. Hij alleen kan de muur van zonde en schuld dragen. Zoek de Hoeksteen in het oog te krijgen en te houden. Zo alleen wordt Gods Kerk gedragen en gebouwd.
Ds. W. Harinck