Het spoor bijster
"En David zeide tot de priester Achimelech: De koning heeft mij een zaak bevolen…"
1 Samuel 21:2
"Daarom veranderde hij zijn gelaat voor hun ogen, en hij maakte zichzelven gek onder hun handen; en hij bekrabbelde de deuren der poort, en hij liet zijn zever in zijn baard aflopen"
1 Samuel 21:13
We zien David de weg van een vluchteling gaan. Daarbij is hij niet altijd op het goede spoor gegaan. Ook David is het spoor een tijd bijster geweest. In Nob leidt hij de priester Achimelech om de tuin door het spreken van onwaarheden. David komt met het verzinsel van een koninklijk bevel. Saul heeft echter niets bevolen. David gebruikt hier de leugen om de ware reden van zijn vlucht te verbergen. Deze leugen heeft trouwens geleid tot de dood van de inwoners van Nob. David heeft het later ook moeten erkennen: ‘Ik heb oorzaak gegeven tegen al de zielen van uws vaders huis’ (1 Sam 22:22).
Nog verder raakt hij het spoor bijster door zijn doen en laten te Gath. Gath lag over de grens van Israël in het land van de Filistijnen. De reus Goliath was afkomstig uit deze stad. Het was ook de residentiestad, want koning Achis heeft hier zijn paleis. Het is bij deze Filistijnse koning dat David asiel zoekt. Maar dat loopt niet goed af. De knechten van koning Achis herkennen David. Om hier uit te komen stelt David zich aan als een krankzinnige. Hij krabt zijn nagels stuk aan de deur. Hij laat het speeksel in zijn baard kwijlen. ‘Heb ik gebrek aan krankzinnigen’, zo roept Achis uit. Tenslotte laten de Filistijnen David gaan. In die tijd dachten de heidenen dat geesteszieken onder speciale bescherming van de goden stonden en daarom niets in de weg gelegd mocht worden. Opnieuw leugen en bedrog.
Wat valt David ons tegen? Is dat de man naar Gods hart? Wat heeft David door zijn doen en laten de Heere beledigd en Zijn Geest bedroefd. Eerst dat gedraai in Nob en dan de toevlucht gezocht bij Israëls erfvijand de Filistijnen. Daarbij kwam nog die aanstellerij om vrij te komen. Van het ene kwaad komt het andere kwaad. David zat helemaal op het verkeerde spoor. Zeker, in Gath kon Saul niet bij hem komen maar hij is wel de nabijheid van de Heere kwijt. Geen tere gemeenschap met God. Geen hartelijke vereniging met Gods weg. Geen zalig buigen onder het kruis.
Wat is Gods Woord eerlijk in het benoemen van de afdwalingen van Gods kinderen en knechten. Wij willen er altijd maar doekjes omwinden. De Schrift doet dat niet. Eerlijk spreekt de Bijbel over het feilen en falen van Gods kinderen. Degenen die de Heere vrezen zijn niet volmaakt maar blijven zondaar tot de laatste snik. Het leven van de gelovigen is geen ononderbroken opgaande lijn. Integendeel, vanuit de Bijbel en de praktijk zien we dat het zo vaak een onderbroken zigzaglijn is. Soms met scherpe pieken naar boven en beneden. Mogelijk herkennen we dit in ons eigen leven. Er kunnen tijden zijn waarin we de zekerheid en de troost van het heil missen. Zonde en ongeloof maken de scheiding tussen de Heere en het hart. Daar komt de aanvechting van de satan en de verleiding van de wereld nog bovenop. Maar tegenover de zwakheid van de zondaar staat de getrouwheid van God. De Heere heeft David vast gehouden. God is getrouw! Wat een wonder van genade! De God des Verbond, de Ik zal zijn, Die Ik zijn zal, bewaart de trouw in eeuwigheid en laat nooit varen de werken Zijner handen. Dat is de troost van de volharding der heiligen. Gelukkig is de volharding niet afhankelijk van onze wil want dan kwam er niets van terecht. De volharding ligt verankerd in de roeping en de verkiezing van God die onberouwelijk zijn. Het heil ligt onwankelbaar vast in het welbehagen van de Heere. Gods raad, Zijn beloften, Christus werk en voorbede, de vernieuwing en de verzegeling door de Heilige Geest, zijn de garanties van de zaligheid van Gods Kerk.
Alleen daarom komt David van zijn dwaalweg terug, komt het tot belijdenis van schuld en met berouw wederkeren tot de Heere. ‘Gelijk een schaap heb ik gedwaald in ‘t rond…’ Wat een wonder dat de Heere Zich weer laat vinden door zo’n dwaalziek ellendig mens. Dan mag David zich weer sterken in de Heere zijn God.
Ds. W. Harinck