‘k Zal gedenken…
"‘k zal de daden des HEEREN gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her; En zal al Uw werken betrachten, en van Uw daden spreken’
Psalm 77:12,13
We kennen Asaf in zijn Psalmen als een man die dikwijls het lied zingt vanuit de diepte. Er ligt een waas van droefheid over zijn Psalmen. De dichter is diep verontrust. Hij heeft het ontzaglijk moeilijk met de dingen die gebeuren. Wat de achtergrond precies is geweest blijft onduidelijk. In ieder geval is de strijd van de dichter herkenbaar voor degenen die de Heere vrezen.
Asaf is de beproefde gelovige die in zijn nood en strijd de Heere overhoudt. Het elfde vers is daarbij een duidelijk keerpunt in deze Psalm. ‘Daarna zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert’. In zijn smart en leed ervaart hij dat de hand van de Heere verandering geeft. Zo gaat het licht op in de duisternis van zijn hart. De twijfel van het ongeloof wordt verdreven uit zijn hart. Wat een gezegende verandering. Dat moet van de hand van de Heere gekomen zijn want alleen in Zijn licht zien wij het licht.
Hoe het ook is geweest, Asaf ontdekte de hand van de Heere in zijn benauwdheid.
Dan kunnen uiterlijke omstandigheden dezelfde blijven terwijl alles toch verandert.
Zijn gezicht op de situatie is anders geworden omdat Asaf de hand van de Heere weer ziet. Dikwijls komen we dit in de Bijbel tegen. Ik kwam een verwijzing tegen naar een gebeurtenis in het leven van de profeet Elisa. Toen de koning van Syrië de stad Dothan met paarden en wagens had omsingeld om Elisa te grijpen, riep de jongen van Elisa met grote vrees uit: ‘Ach, mijnheer! Hoe zullen wij doen’? Hij keek de dood als het ware in de ogen. Maar Elisa is onbevreesd. Hij zegt tot de angstige jongen: ‘Vrees niet, want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn’. Elisa doet nog iets. Hij bidt: ‘Heere, open toch zijn ogen dat hij zie’. En de Heere opende de ogen van de jongen. Toen zag hij wat Elisa zag. De berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa.
Dikwijls staren wij ons blind op de omstandigheden. Maar ons gebed moet zijn: Heere, open mijn ogen.
Gods sterke rechterhand in Zijn lieve Zoon, de Heere Jezus Christus te zien, geeft zo’n gezegende verandering. Dan keert het om! Van vrees in verwachting, van klacht in jubel:
‘k Zal gedenken, hoe vóór dezen
ons de HEER’ heeft gunst bewezen;
‘k zal de wond’ren gadeslaan,
die Gij hebt vanouds gedaan.
‘k Zal nauwkeurig op Uw werken
en derzelver uitkomst merken,
en in plaats van bitt’re klacht
daarvan spreken dag en nacht.
Asaf’s ogen gaan open voor de daden des Heeren. De verlossingsdaden van de Heere beginnen te spreken tot zijn hart. Het komt hem voor de geest hoe de Heere wonderlijke daden deed in de geschiedenis van zijn volk. Asaf denkt aan de uittocht en de doortocht. De verlossing uit de slavernij van Egypte. Wat een bevrijding is dat geweest! En hoe de Heere aan de spits trad toen Hij een weg baande door de Rode Zee en hen verloste van de wrede Farao en zijn ruiters. Hoe God hen leidde door de woestijn naar het beloofde land door Zijn dienaren Mozes en Aäron. Daarbij ook Gods machtige verschijning bij de berg Sinaï in rook en vuurdamp.
Gedenken, dat is herdenken, het op je in laten werken zodat het door je heen gaat en indrukken achterlaat van Wie de Heere is geweest in Zijn genade en trouw.
Stil staan bij hetgeen de Heere op Zijn Naam heeft staan: ‘Uw wonderen, Uw werken, Uw daden’. Het gaat om de feiten, de werkelijkheden van Gods grote daden. Daarin ligt de verwondering, de troost en de bemoediging voor Gods kinderen en knechten.
Asaf gedenkt hoe de Heere leidde in Zijn genade en trouw langs de weg die in het heiligdom was. Gods weg is een heilige en een verborgen weg. Het is niet na te rekenen hoe Hij regeert. Hij gaat ons bevatten en denken te boven. Geen mens kan het zo uitdenken. Daarom hoort bij het gedenken van Gods daden de ootmoedige belijdenis: ‘O God! Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God’?
Gods daden Zijn vooral verlossende, bevrijdende daden. Hij bracht Zijn volk uit nood en dood tot de redding en het leven. Op een ongekende manier brengen Gods wondere daden de verlossing aan. Toen zij vastliepen, geen uitweg meer zagen, om moesten komen, zich de verlossing niet waardig konden keuren, naar recht de dood verdienden, maakte de Heere ruimte. Een droog pad door de zee. Een weg waar geen doorkomen meer bestond.
Juist hier willen we de Psalm Nieuwtestamentisch lezen. Dan gedenken we Gods genadedaden in Zijn lieve Zoon de Heere Jezus Christus. Wat een weg is de Heere gegaan om een schuldig zondaarsvolk met Zichzelf te verzoenen. Zijn eeuwige wijsheid en liefde vonden een weg in het bloedig offer van Golgotha waar de Vader Zijn lieve Zoon niet heeft gespaard opdat genade zou heersen door rechtvaardigheid tot in het eeuwige leven.
Geredde, getrooste zondaren kennen de verwondering van het gedenken van Gods daden.
Hier is het gedenken, net als bij Asaf, omgeven door de bittere klacht. Wat gebrokenheid, tekort en ellende kleeft ons aan. Maar straks zal het een eeuwig gedenken zijn in reinheid en volkomenheid. Daar zal het eeuwig waar zijn in heerlijkheid: ‘en in plaats van bitt’re klacht daarvan spreken dag en nacht’. Ja, daar zal ook geen nacht meer zijn!
Ds. W. Harinck