banner_kerk3.jpg
joomla responsive menu free

De Messias en Zijn werk

"en Zijn rieken zal zijn in de vreze des HEEREN en Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen"
Jesaja 11:3
 
In de adventstijd leven we naar het Kerstfeest toe. Het gaat immers om het gedenken van de geboorte van Christus. Het oude en altijd weer nieuwe kerstevangelie uit Lukas 2 staat dan centraal. Daar mogen wij dit woord van Jesaja naast leggen.
Als wij in gedachten een bezoek brengen aan de beestenstal en in de kribbe blikken dan ontmoeten wij Hem van Wie de profeet voorzegd heeft: ‘Zijn rieken zal zijn in de vreze des HEEREN’.
Over de betekenis van deze woorden wordt verschillend gedacht. Het komt echter hierop neer dat de vreze des HEEREN Hem een aangename reuk zal zijn. Zo zal Hij Zijn werk volbrengen. Hij zal God in alles bedoelen. Hij zal ademen in de vreze des HEEREN. Zo zal de geboren Zaligmaker leven en ook sterven.
Daarbij zal Hij Zich verheugen in degenen die de Heere vrezen. Niet de edelen en rijken, niet de machtigen en aanzienlijken maar allen die arm en ellendig zijn, die zonder God niet kunnen leven, vinden een plaats bij Hem.
Zoals een hert van ver het water ruikt, zo weet Hij van ver waar de vreze des Heeren in het hart is. De kanttekening zegt hier van Christus: ‘Hij zal zeer wijselijk en verstandiglijk alles gewaar zijn en als kenner der harten weten en verstaan bij wie de vreze des Heeren is en bij wie de vreze des Heeren niet is’. Wat is dat tot troost voor allen die Hem zoeken. Hij weet dat het zulke mensen, met al hun schuld en verlorenheid, toch om Hem te doen is.
Verder zegt de profeet van Hem dat Hij zal richten. Daarbij moeten we denken aan het werk van een koning. De geboren Koning der Joden zal ook richten, dat wil zeggen rechtspreken en daarbij de wet handhaven en zo nodig de overtreder straffen.
Daarbij zal Christus niet afgaan op hetgeen Hij ziet en hoort. Zijn Koningschap rust niet op de gewone bronnen van informatie zoals bij ons. Wij moeten het hebben van wat wij zien en horen, maar Hij niet. Want Hij bezit de Geest der wijsheid en des verstands, de Geest des raads en der sterkte, de Geest der kennis en der vreze des HEEREN (vers 2).
Hij is de Alwetende. Hij heeft geen menselijk getuigenis nodig: ‘Hij heeft niet van node dat iemand getuigen zou van de mens, want Hijzelf wist wat in de mens was’. Andere koningen laten zich bedriegen door vleierij en mooie praatjes maar het Kind van Bethlehem laat Zich niet bedriegen.
Hij kan gemakkelijk onderscheiden tussen vals en waar, schijn en zijn.
Dit betekent dat de Koning, van Wie wij horen in het Kerstevangelie, alles van ons weet. Hij kent ons, weet wie we zijn, weet wat er in ons omgaat. Hij weet waar we naar zoeken, wat we begeren ook in deze adventstijd en Kersttijd.
Dit is een ontzettende wetenschap voor hen die de Godsvrees en het geloof veinzen.
Hij kijkt dwars door ons heen. Hij laat zich niet misleiden door schone woorden en indrukwekkende daden, gedaan om van de mensen gezien te worden.
Hij zal oordelen naar de verborgen mens van het hart en naar hetgeen in het binnenste leeft. Onfeilbaar is het gezicht van Zijn ogen en het gehoor van Zijn oren.
Niet wat anderen van ons denken of zeggen is daarbij doorslaggevend. Naar waarheid zal Zijn oordeel gaan over alles wat wij gedaan hebben. Hij zal rechtvaardig richten want ‘gerechtigheid zal de gordel Zijner lenden zijn’ (vers 5).
De boog moet hier ook gespannen worden naar de wederkomst van Christus. Dan zal Hij de verborgen dingen van ieder mens oordelen (Rom. 2:16).
Laat dit alles de goddelozen tot schrik zijn.
Word toch eerlijk voor de Heere! Belijd uw schuld, beken uw ongerechtigheid. Neem ter harte wat de Heere zegt: ‘maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft’.
Voor allen die de Heere vrezen is het een troostrijke wetenschap dat Hij niet afgaat op wat ogen zien en oren horen. In hun leven zijn tijden gekomen waarin het hart eerlijk voor de Heere openging. En al moet met smart beleden worden schuldenaar te zijn aan al Gods heilige geboden. Al gevoelen ze de schuld dagelijks meerder te maken. Toch zeggen ze in diepe onwaardigheid Petrus na:
‘Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb’. Welk een wonder van genade dat de Heere het doet ondervinden dat Hij anders oordeelt dan verdiend, omdat het gericht over Zijn lieve Zoon is gegaan. Dat Hij doet horen: ‘zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen’.

Ds. W. Harinck