Geleend goed
"En het geschiedde, als één het timmerhout velde, dat het ijzer in het water viel; en hij riep en zeide: Ach mijn heer! want het was geleend."
2 Koningen 6 vers 5
De kinderen van de profeten wilden meer woningen bouwen. Hun getal was gegroeid en er moesten nieuwe woningen bij komen. Zij gingen er met bijlen op uit om aan de oever van de Jordaan hout te hakken. Terwijl zij aan het bomen vellen waren, schoot bij een van de jonge mannen het ijzer van de steel. De kostbare bijl kwam terecht in het water van de Jordaan. Het was een gevoelig verlies voor de profetenzoon. Een bijl was in die dagen een kostbaar stuk gereedschap. Maar het ergste was dat het een geleende bijl was. De jonge profetenzoon klaagt zijn nood bij de profeet Elisa. “Ach mijn heer”, zegt hij tot de profeet, “want het was geleend.”
Allereerst treft ons dat deze jonge profeet zeer scherp het onderscheid tussen mijn en dijn gevoelt. Hij begrijpt dat hij verantwoordelijk is voor wat hij heeft geleend. In dit opzicht kunnen velen een voorbeeld aan deze jongeman nemen. Men springt soms heel vreemd met geleend goed om. Wat dat betreft zijn er heel wat gezonken bijlen. Zij zinken soms zo diep weg, dat wij na een tijd niet meer weten dat het geleend goed is.
Zo doen wij helaas ook maar al te dikwijls met wat God ons toevertrouwde. Hij betrouwde ons kinderen, verstand, kennis, geld, goed en gezondheid toe. Al die zegeningen kwamen uit Zijn hand. Hij betrouwde ze ons toe als leengoed om er Hem en de naaste mee te dienen. Maar hoe gemakkelijk eigenen wij ons toe wat God ons te leen gaf. Dan zeggen wij: “De sterkte van mijn hand en de grootheid van mijn vermogen heeft mij dit alles doen verkrijgen.” Wij geven de zegeningen van God dan een plaats in de rij van de eigen prestaties. Wat vergeten wij het woord van de apostel: “Wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt.”
Ook Gods kinderen vergeten zo gemakkelijk dat zij zichzelf niet hebben onderscheiden, maar dat Gods genade het onderscheid heeft gemaakt. Het is alles genadegift. Het is alles geleend goed.
Elisa kwam de verslagen profetenzoon te hulp. Hij wierp een stuk hout op de plaats waar de bijl in de rivier was gevallen en de ijzeren bijl kwam boven drijven. De profetenzoon kon hem grijpen en aan de wettige eigenaar teruggeven.
Ik hoop dat dit met de dankdag bij ons ook gebeuren mag. Ik hoop dat al dat gezonken ijzer, al die zegeningen die God ons gaf en die wij als ons eigendom en onze prestatie zijn gaan beschouwen, boven mogen komen drijven. Ik hoop dat ons geweten zeggen zal: “Het was geleend.” Wat komt er bij een ware overtuiging van zonde veel bovendrijven dat naar de bodem was gezonken. Wij doen immers nooit anders dan onze bedreven zonden en onze vergeten dankbaarheid begraven. Wij laten ze graag zinken in het diepe water van vergetelheid of bedekken ze met uiterlijke vroomheid. Maar God stelt onze ongerechtigheden voor ons en onze heimelijke zonden in het licht Zijns aanschijns. Dan zien we met schuld en smart wat wij hebben gedaan met hetgeen de Heere ons toebetrouwd had. In die nood wil God door het Evangelie vertroosten en wijzen op Christus, van Wie de Psalm zegt: “Wat Ik niet geroofd heb, moet Ik alsdan wedergeven.” Christus heeft voor doorbrengers verzoening aangebracht. Het wonder is dat deze twee wonderlijk bij elkaar passen. Bij een Jezus Die alles heeft wedergebracht, past een zondaar die met schuld en smart belijdt Gods toebetrouwde goed verloren te hebben.
De ontmoeting met deze Jezus zal niet zonder vruchten van dankbaarheid blijven. Wat beginnen we dan duidelijk te zien dat alles wat wij hebben slechts geleend goed is. God gaf het ons te leen, niet opdat wij het in een zweetdoek zouden bewaren, maar ermee zouden handelen totdat Hij wederkomt. Nu, zo zei Jezus: “Wie is dan de goede en wijze rentmeester?” Het is de man of vrouw, de jongen of het meisje, die diep beseft: alles wat ik heb is geleend goed.
Ds. C. Harinck