Gods verrassend verkiezen
"Ik zal u zenden tot Isaï, de Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien."
1 Samuël 16:1
Het is onder ons een bekende uitdrukking: ‘God is een verrassend God’. Dat zien we vanaf het begin van de Bijbel. Denk aan het eerste spreken van God over de komst van Zijn Zoon. Niet in de staat der rechtheid maar direct na de val in zonde en schuld maakt God het zenden van Zijn Zoon bekend. Wie had dat gedacht?
Niet in Egypte in de dagen van Jozef maar in de woestijn maakt God de dienst der verzoening in de Tabernakel aan het volk Israël bekend.
Steeds maar weer ontmoeten wij het verrassend handelen van God.
We zien het ook in het leven van David.
Wanneer we vanuit het boek Richteren een indruk proberen te krijgen van die tijd, krijgen we een somber beeld te zien. Ieder deed wat goed was in eigen ogen. Het was een tijd van wetteloosheid. Niet het gebod van God, maar de mens was zichzelf een norm.
Toen begeerde Israël een koning om gelijkwaardig te zijn aan de omringende volken. In plaats van een afgezonderd volk te zijn, wilde Israël meetellen en zichzelf op de kaart zetten met een eigen koning. Ook dat zegt wel iets over de mentaliteit in die dagen.
Van Saul, die ze als koning kregen, zegt de Heere: ‘Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid’.
Zie, in zo’n geestelijk donkere tijd liet de Heere het licht van Zijn genade verrassend schijnen. Het zou rechtvaardig zijn geweest wanneer de Heere niet langer bemoeienis met Israël zou hebben. Maar in plaats van Zijn hand van Israël af te trekken en hen over te geven aan Zichzelf, verkiest Hij het instrument van Israëls behoudenis, ‘een man naar Zijn hart’.
Maar wie deze man was, waar hij woonde, niemand wist het, behalve de Heere Zelf. Ook de profeet Samuël wist het niet. De Heere moest hem openbaren wie hij zalven moest.
Daar zien we Samuël in het huis van Jesse in Bethlehem. De ene na de andere zoon gaat aan het oog van de oude profeet voorbij. Daar staat Eliab. Een indrukwekkende verschijning. Maar Eliab is Israëls aanstaande koning niet. Wat is er mis met Eliab? De Heere zegt tot Samuël: ‘Zie zijn gestalte niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem verworpen; want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan’.
Hier moeten wij een ogenblik stil zijn. De Heere ziet het hart aan. En wat ziet de Heere in ons hart? Ziet Hij een hart dat naar Hem zoekt en vraagt? Dat de Heere liefheeft? Dat bedroefd is over de zonde? Of een hart waarin alles nog bij het oude is? Een dodelijk arglistig hart?
De man naar Gods hart is niet onder de zeven jongemannen die aan het oog van Samuël voorbijgaan. Hoe moet het nu verder? Bij navraag blijkt dat de kleinste ontbreekt. Die is bij de schapen. Het zal even geduurd hebben, maar dan verschijnt de jongste zoon van Jesse. ‘Hij was schoon van ogen en schoon van aanzien; en de Heere zeide: sta op, zalf hem, want deze is het’.
De kleinste, de minste, de jongste… is Gods verkorene. Ziet u het verrassend verkiezen van God?
Wat is het principe van Gods verkiezen vernederend voor de mens. De Heere God gaat het grote, trotse, ja alles waar het vlees in roemt, voorbij! Dan verkiest Hij Izaäk en niet Ismaël, Jakob en niet Ezau, Israël en niet Egypte.
Zo verkiest Hij uit de zonen van Isaï (Jesse) de jongste… dat is David.
David was bij de schapen. Hij was de kudde aan het weiden. Ze hebben de moeite niet genomen om hem te roepen terwijl er bijzonder bezoek kwam en er een offermaaltijd werd gehouden. Blijkbaar telde David niet mee. Juist op hem ziet de Heere neer.
Hier werpt Christus reeds Zijn schaduw in David vooruit. Ook Hij was veracht en niet in tel. Hij is de steen van de bouwlieden verworpen, maar bij de Heere uitverkoren en dierbaar.
‘Hij weidt de schapen’. Deze enkele woorden zeggen veel over het karakter van David. Hij heeft het hart van een herder. Hij zorgt voor de schapen. In het volgende hoofdstuk lezen we hoe hij met gevaar voor eigen leven, voor de schapen gestreden heeft tegen leeuwen en beren.
‘Van achter de zogende schapen deed Hij hem komen, om te weiden Jakob, Zijn volk, en Israël, Zijn erfenis’.
Achter de schapen… dat was Davids leerschool. Niet de soldatenschool van Saul, niet het exercitie terrein, niet het podium van de wereld als oefenschool maar het stille veld. Zo vormde de Heere David tot de man naar Zijn hart. Kennen wij plaatsen en tijden van stilte tussen God en ons hart? Plaatsen waar we de grootheid van God en de nietigheid van onszelf overdenken? Plaatsen waar het werkelijkheid was in ons hart: ‘eenzaam met God gemeenzaam’?
Achter de schapen heeft David teerheid en geduld moeten leren. De omgang met de schapen heeft hem zelfkennis bijgebracht.
Net zo dwaalziek als het schaap is immers ons bestaan.
Om straks als koning een herder voor Israël te zijn, plaatste de Heere hem als jongen achter de schapen.
David wist van het klein en nederig zijn voor God. Hij vreesde de Heere met heel zijn hart. Hij kende persoonlijk het wonder van Gods genade voor een arme zondaar. Dat had hij reeds jong geleerd. Dat is nog de beste tijd om de Heere te leren kennen en dienen. ‘Die mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden’.
Ds. W. Harinck