banner_kerk3.jpg
joomla responsive menu free

Het goud van Scheba

"…en men zal hem geven van het goud van Scheba…"
Psalm 72 :15b
 
Psalm 72 is door David, de man naar Gods hart, op hoge leeftijd gedicht. Uit het opschrift blijkt dat hij dit lied maakte voor zijn zoon Salomo.
De psalm begint als een gebed, een gebed van David voor Salomo: "O God! geef de koning Uw rechten, en Uw gerechtigheid de zoon des konings". Wat een voorrecht: een vader, die bidt voor zijn kind; een kind dat biddend wordt neergelegd aan de troon der genade.
In het vervolg van deze psalm lezen we wat deze koning doen zal en wat er van hem zal worden, als de Heere dit gebed verhoort.
Zo heeft deze psalm in de eerste plaats betrekking op Salomo, de koning van Israël.
David mag echter profetisch verder zien. De koning van het natuurlijk Israël is hier type van de Koning van het geestelijk Israël, en daarom is dit een echt Messiaanse psalm.
Dat blijkt ook uit de woorden "en men zal hem geven van het goud van Scheba". Goud wordt in de Bijbel veelal gebruikt als beeld van heerlijkheid, rijkdom en aanzien. Vooral van koning Salomo lezen we dat hij veel goud bezat. Van alle kanten werd het hem toegevoerd, onder andere door de koningin van Scheba, die hem vele talenten goud schonk. Letterlijk ging in vervulling: "en men zal hem geven van het goud van Scheba".
Maar hoeveel heerlijker nog wordt de zin van deze woorden, als we ze toepassen op de Heere Jezus. Ook aan Hem wordt als de Koning van Zijn Kerk, goud toegevoerd uit Scheba.
En wat is dan dat goud?
Wel, bijvoorbeeld dit: in het verborgen knielt een man of vrouw, een jongen of meisje neer voor de Heere, en vraagt om bekering. Dat is goud wat de Heere Jezus wordt gegeven.
Daar is een ander die bij het ontdekkend licht van de Heilige Geest iets van zijn zonde en schuld heeft leren zien en belijden, waardoor zijn ziel is gaan schreien tot God.
Weer een ander mag met een oog des geloofs zien op het reinigend bloed van Christus, en in het hart ontvonkt de liefde tot Hem, van Wie de bruid uitroept: "alles wat aan Hem is, is gans begeerlijk". Het is goud, wat de meerdere Salomo wordt toegebracht.
En nu is bij alle overeenkomst tussen de koning van het natuurlijk Israël en de Koning van het geestelijk Israël, dit toch het grote verschil: het goud dat aan de aardse Salomo werd gegeven, ontving hij van anderen. Maar het goud dat tot de Heere Jezus wordt gebracht, is door Hem Zèlf verworven. Het is het goud en de vrucht van Zijn Middelaarsverdiensten. Dat goud deelt de Heere, door de krachtige bediening van Zijn Woord en Geest, uit onder alle volkeren van de aarde.
En de vrucht? Deze: "...en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken... goud, wierook en mirre". Zij zullen komen van Oosten en Westen, van Noorden en Zuiden, om zich met alles wat zij hebben en zijn, aan Hem te onderwerpen en Hem de eer en de dank toe te brengen.
Vereerden ook wij Koning Jezus al met dit goud? Neen, in en van onszelf hebben we dat niet. Dan zijn we straatarm, ook al menen we rijk en verrijkt te zijn en geen dings gebrek te hebben.
En daarom is het juist zo'n wonder dat nog steeds de nodigende stem van de Heere uitgaat: "Ik raad u, dat ge van MIJ koopt goud".
Als we in de winkel iets willen kopen moeten we geld meebrengen. Maar dit goud wordt gekocht met lege handen. Tot de Heere mogen we komen, zo schuldig, onrein en veroordeeld als we zijn.
Veracht Zijn roepstem dan niet, maar zoek het goud van Zijn verdiensten, waardoor we wáárlijk rijk worden.
Hij komt tot ons in het gewaad van Zijn Woord en zegt: "meer dan Salomo is hier!"

Ds. J. Driessen