Het geluk van het volk dat de Heere tot zijn God heeft.
"Welgelukzalig, is het volk, wiens God de HEERE is"
Psalm 144:15
Wanneer we Psalm 144 met enige aandacht lezen valt het op dat David tal van beelden gebruikt om te zeggen Wie de Heere voor hem is. Hij is zijn Rotssteen, zijn Goedertierenheid, zijn Burg, zijn Hoog vertrek, zijn Bevrijder, zijn Schild, zijn God, op Wie hij volkomen vertrouwt. Met verwondering ziet hij op Gods trouw en genade in zijn leven. Het doet hem uitroepen: "O Heere! wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen, dat Gij het acht?"
Kunt u Davids verwondering meemaken?
Deze verwondering woont in een hart dat voor God vernederd en vertederd is. O, onbevattelijk wonder, dat God aan mensen denkt. Dat Hij in genadige ontferming naar zondaren omziet. Dat moet wel eeuwige liefde, vrije gunst zijn, die eeuwig Hem bewoog.
Als David terugkijkt op de oorlogen die hij gestreden heeft, op de overwinningen die hij heeft behaald, dan schrijft hij alles aan de Heere toe. De lof is niet voor de generaals, de soldaten of de koning maar voor de levende God. Tot Hem ziet David dan ook op in het gebed. Geheel zijn verwachting is van de Heere, want de oorlogen zijn nog niet ten einde. Nog vele vijanden moeten bestreden worden, maar hij verwacht alle kracht, hulp en bijstand van de Heere alleen. David hoeft de strijd niet alleen te voeren. De Heere zal voor hem strijden, zo zal hij de overwinning behalen. Ook verwacht hij al het goede voor zijn volk van de Heere. Hij bidt om vrede en welvaart. Als koning bij de gratie van God doet hij voorbede voor zijn onderdanen. We horen hoe hij bidt voor de zonen en de dochters van Israël. Hij draagt de jeugd op zijn hart. Ook denkt de biddende koning aan de handel, de landbouw en de veeteelt. De winkel en de voorraad krijgen ook een plaats in zijn gebed.
Wij hopen straks weer biddag te gaan houden. Voor gewas en arbeid, zeggen we plechtig. Laten we bedenken dat we de zegen van de Heere in alles nodig hebben. Net als David in Psalm 144 mogen we de Heere vragen om Zijn zegen over de agenda van ons leven. Denk aan de dingen die gedaan moeten worden. Niets is er voor de Heere te groot. Niets is er voor de Heere te klein.
David gaat z'n gebed beëindigen met een lofprijzing: "Welgelukzalig is het volk, dien het alzo gaat..."
Begrijpen we waarom David zijn gebed zo beëindigt? Wat is het geluk groot om tot de mensen te behoren die zo gezegend worden. Ja, we zeggen het David na. Wat is het volk rijk gezegend die het alzo gaat. Tijdelijke zegeningen als vrede en welvaart, rust en voorspoed, gezondheid en economische groei zijn geen kleinigheid. Het is waar, er zijn nog zorgen genoeg. In gezinnen en bedrijven kan het een worsteling zijn om de eindjes aan elkaar te knopen.
Maar kijk eens wat verder over de grens. Wat een gebrek, armoede en onvrede wordt er geleden. Wat zijn wij dan rijk gezegend met al onze voorrechten. Telt u ze maar eens na!
Maar boven de tijdelijke zegeningen uit kent David een zegen die nog rijker is: "Welgelukzalig, is het volk, wiens God de Heere is". Allen die net als David op God vertrouwen, het leven in Zijn hand geven, zijn welgelukzalig. Allen die door Hem beschermd en gezegend worden, en gedurig beseffen dat ze alles aan God te danken hebben, zijn zeer gelukkige mensen. Hun gelukzaligheid ligt vooral in de Zaligmaker. Jezus Christus is toch de enige en ware Welgelukzaligmaker.
Zonder God en buiten Christus is er geen zaligheid. In Adams val is rampzaligheid ons deel geworden. Het ware geluk is verloren gegaan in het Paradijs. Wat is de Heere onverdiend goed en groot dat Hij Zijn zorg nog wil schenken en Zijn zegen wil geven. Meer echter nog dan voorspoed in onze huizen en gezinnen, gezondheid en levenskracht is de zegen waar David mee besluit. Welgelukzalig die bij de Heere horen.
In Christus zijn ze met God verzoend, getroost in leven en sterven!
Zo leert ons deze Psalm het geluk van Gods volk. We doen er goed aan met achting over Gods volk te spreken. Want ze zijn door de Heere gezegend. Nog beter is om jaloers te zijn op dat volk wiens God de Heere is. Maar belangrijker nog is de vraag of wij tot dat volk behoren. Ook al zou je dan het zilver van de aarde moeten missen, delend in het goud van Gods genade in de Heere Jezus Christus zijn arme zondaren wel-geluk-zalig. Drie keer zalig zijn allen die in Christus Jezus zijn. "Welzalig is het volk, dat bij 't genot van overvloed den HEER' heeft tot zijn God!".
Ds. W. Harinck