In de spelonk van Adullam
"En tot hem vergaderde alle man, die benauwd was, en alle man, die een schuldeiser had, en alle man wiens ziel bitterlijk bedroefd was"
1 Samuël 22:2
David ontkwam! Wat was hij het spoor bijster geweest. Wat had hij zichzelf in gevaar gebracht door zijn toevlucht te zoeken in het land van de Filistijnen. Ook getuigde zijn gedrag tegenover Achis te Gath niet van een rotsvast vertrouwen op de Heere. Maar de Heere deed hem het gevaar ontkomen. Opnieuw schittert Gods genade en trouw in Davids leven. Hij zal niet feilen in Zijn trouw. Wat een wonder dat de Heere Zijn afgedwaalde kind terecht brengt.
David ontkwam…, maar waar vindt hij een toevluchtsoord? In het huis van zijn vriend Jonathan? Bij Michal zijn vrouw? In het huis van zijn vader en moeder in Bethlehem? David is nergens veilig. Eigenlijk is er voor hem geen plaats in het land waar Saul koning is. Tenslotte vinden we hem in de spelonk van Adullam. Een grot, een soort ondergronds gewelf, een berghol met een verborgen ingang. In het bergland Judea wemelt het van zulke spelonken. Zo’n grot is Davids toevluchtsoord.
De spelonk is voor David een bijzondere plaats geweest. Het was ook zijn bidvertrek. Hij heeft er zijn hart voor de Heere uitgestort. Psalm 57 en Psalm 142 geven ons een blik in het hart van David. In deze Psalmen horen we hoe hij zijn ziel zoekt te ontlasten van schuld en benauwdheid: ‘Wees mij genadig, o God, wees mij genadig…; ik riep met mijn stem tot de Heere, ik smeekte tot de Heere met mijn stem, ik stortte mijn klacht uit voor Zijn aangezicht, ik gaf mijn benauwdheid te kennen’.
In de spelonk van Adullum is het wonder weer nieuw geworden voor David. Daar is het weer goed gekomen tussen de Heere en zijn hart. Het geloof ging weer leven, zijn bange ziel is tot rust gekomen, zijn harp is weer ontwaakt. In de spelonk is David weer gaan zingen van Gods goedertierenheden.
Vooral horen we dat er allerlei mensen tot David komen. De vluchteling wordt zelf een toevluchtsoord. David zal daar de hand van de Heere in hebben gezien. Juist toen hij vogelvrij verklaard was, toen van zijn koningschap niets te zien was, kwamen er allerlei soorten mensen tot hem. Niet alleen zijn familieleden kwamen tot hem maar ook alle man, die benauwd was, en alle man die een schuldeiser had, en alle man wiens ziel bitterlijk bedroefd was.
Benauwden… dat waren degenen die het onder het regiem van Saul niet uit konden houden.
Die een schuldeiser hadden, dat waren degenen die door hun schuldeisers op de huid werden gezeten. We moeten daarbij denken aan schuldeisers die woekerrente eisten en die snoeiharde maatregelen niet uit de weg gingen.
Die bitterlijk bedroefd waren, dat waren degenen die onder hun leed tot in het diepst van hun ziel bedroefd, zelfs de wanhoop nabij waren.
Waarom kwamen juist deze mensen tot David? Omdat ze onder Saul geen vrede hadden. Onmogelijk konden zij het onder de druk van Saul uithouden. Vol onrust zochten zij een weg van ontkoming. Ze hebben in David iets gezien wat hen hoop en verwachting gaf. Bij hem in de spelonk vonden deze mensen een veilige toevlucht. Ze kwamen tot David omdat zij geloofden dat hij de gezalfde van de Heere was. Dat hij naar de wil van God koning over Israël zou zijn. Met al hun bange nood vonden zij redding bij David. Zo werd Adullam een toevluchtsoord voor ontredderde en ontgoochelde mensen.
Hier zien we in David een heerlijk beeld van Christus. Ook tot Jezus vergaderde zich alle man, die benauwd was, en die een schuldeiser had, en die bitterlijk bedroefd was (zie Matth 11:28 en Lukas 15:1). Tot Hem komen allen die het onder de helse Saul niet langer kunnen uithouden. Die het binnen het regiem van een lege wereld niet meer vinden kunnen. Die ongelukkig en zonder vrede over de wereld gaan. Opgejaagd en benauwd vanwege de grote schuldeiser, de eisende en overtuigende Wet. Ze zien hun schuldenlast alleen maar groeien. Hun woorden, werken, gedachten, alles getuigt tegen hen. Zelfs hun beste werken zijn onrein in Gods heilige ogen. Hoe ze ook zoeken, waar ze zich ook heen wenden, alles roept hen toe: te kort, schuldig, verloren! Dit brengt diepe droefheid in het hart. Te zien hoe we gezondigd hebben tegen een goedertieren God in de hemel. Het doet een stroom van tranen vloeien. Met de tollenaar staan we beschaamd en schaamrood achter in de tempel. Geen draad gerechtigheid blijft ons over in onszelf. Hartelijk gaan we buigen voor God met een veroordelend hart dat niet anders zeggen kan en wil dan: ‘o God, wees mij zondaar genadig’.
Dezulken worden tot de meerdere David, de Heere Jezus Christus, gebracht. Hij is immers de schuilplaats voor alle man die benauwd is, wiens ziel bitterlijk bedroefd is en die een schuldeiser heeft. In de bloedspelonk van Jezus is een eeuwige toevlucht voor de grootste van de zondaren.
Wat gaan schuldverslagen zondaren veel in Jezus zien. Wat gaat het hart naar Hem uit. Welk een wonder wanneer de nodiging van het Evangelie kracht doet in de ziel en de
toevlucht tot Christus wordt genomen door het geloof. Dan wordt het grote wonder van Gods genade ervaren: ‘Deze ontvangt de zondaars en eet met hen’.
Ds. W. Harinck