Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht
"Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht."
Filippenzen 3:7
Er was zoveel waarvan Paulus in zijn eertijds dacht dat het gewin was. Uit de stam van Benjamin, besneden ten achtste dage en een Farizeeër, ijverig, onberispelijk. Hij was zo ijverig dat hij in zijn blindheid de gemeente Gods vervolgde.
Hij dacht dat hij onberispelijk was en dat hij de Heere behaagde. Hij zag in zijn ijver al maar gewin! Hij dacht dat zo voor hem de hemelpoort zou opengaan. Paulus meende zo voor God te kunnen bestaan. En het wáren ook grote voorrechten die de Heere hem had geschonken. Wat had Paulus veel ontvangen, wat de Heere aan zoveel volken in Zijn wijsheid onthield.
Hebben wij al gezien de voorrechten die de Heere ons gaf? Dat wij onder het Woord des Heeren mogen verkeren? Dat wij het teken van het genadeverbond aan ons voorhoofd dragen? Dat wij mogelijk stammen uit een Godvrezend voorgeslacht? Dat de Heere ons nog bewaarde voor uitbrekende zonden? Bedenk dat dat groot is, maar kunnen, durven wij daarmee voor God verschijnen? Die ontzaglijke eeuwigheid aandoen?
Al zeggen we van niet, maar wat zijn wij geneigd om daar ons eeuwig gewin van te maken! Maar dan verstaan we niets van die heilige eis van Gods gerechtigheid. Als dat ons gewin is, dan zijn we als de Laodicensen, menende rijk en verrijkt te zijn, maar zij waren ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt.
Want in ons is niets dan schuld, zonde en ongerechtigheid. Er is maar één gerechtigheid, waarmee een zondaar voor God kan bestaan. Dat is de volkomen gerechtigheid van Christus. Hij gaf Zich in de stilte van de eeuwigheid. Hij werd met Zijn hart Borg voor de Zijnen.
Hij kwam om verzoening aan te brengen. Hij sprak: "Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader, dan door Mij". Hij vernederde Zich tot in de dood des kruises. In Zijn volmaakte gehoorzaamheid aan het recht des Vaders heeft Hij de klederen des heils voor Zijn volk verworven. Die mantel der gerechtigheid, waarmee alleen een verloren Adamskind voor God kan bestaan. En die gerechtigheid past Hij nu Zelf toe in de staat van Zijn verhoging.
Zo velde Hij Saulus van Tarsen op het slagveld van vrije genade. Daar werd al zijn gerechtigheid een wegwerpelijk kleed. Al zijn gewin werd schade! Het werd verlies. Er bleef niets anders over dan een naakte, een verloren zondaar. Maar zo bekleedde de Heere hem met de mantel des heils, met de gerechtigheid van Christus.
Gelukkige Paulus die al zijn gewin mocht verliezen, om Christus te gewinnen. Gelukkig die mens die, door wederbarende genade, al zijn gewin mag verliezen om Christus te gewinnen. Waar de Geest van Christus gaat overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel, gaat ontdekken aan al die eigengerechtigheid, aan die vuile bron van ongerechtigheid, het is het werk van de Heilige Geest, Die het uit Christus neemt, om Hem te verheerlijken.
Wanneer het zielsoog ontsloten wordt voor Hem, Die de Parel van grote waarde is, dan gaan we tot schade rekenen wat eerst, ook na genade, ons gewin was. Niet mijn tranen, mijn werk, mijn opknappen, mijn aangename gestalten.
Dan wil ik al die pareltjes verliezen om Hem, die Parel van grote waarde, te gewinnen. Dan wordt deze Zaligmaker, Wiens Naam is Jezus zo dierbaar, beminlijk, gepast en noodzakelijk. Wat gaat ons hart dan uit naar Hem, die Schoonste aller mensenkinderen.
Lezer, is Hij u nu al dierbaar geworden? Zou het uw grootste gewin zijn Hem te kennen, in hem begrepen te zijn?
Weet toch dat buiten Hem al wat u denkt te hebben tekort is. De Heere geve ons geen rust eer wij op goede gronden Paulus na mogen zeggen: "Maar hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus" wil schade geacht".
Ds. G.J.N. Moens