Christus' komst
"Toen zeide Ik: Zie, Ik kom."
Psalm 40:8
Het gaat in deze tekst over de komst van Christus. Wat blijkt uit deze enkele woorden Zijn grote gewilligheid. Niemand heeft Christus gedwongen om te komen. Er was onder de mensen niemand, die Hem daarom heeft gevraagd. Twee keer komt het woord 'Ik' hier voor, om die gewilligheid te benadrukken. Deze woorden zijn een vrijwillige verklaring. We zouden kunnen denken aan een knecht, die zich uit liefde tot zijn meester aan een levenslange dienst verbindt. In het zevende vers wordt gesproken over het doorboren van de oren. Zoals een slaaf in het zevende jaar met een priem de oren liet doorboren aan de post van het huis van zijn meester, zo verbond Christus Zich hier tot een vrijwillige dienst. Hij kwam immers als des Vaders Knecht. De grond van de zaligheid ligt in God Zelf.
Wanneer heeft dit Woord geklonken? Zijn uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. Hij sprak reeds eer Hij kwam. Dit Woord klonk van eeuwigheid. In de vrederaad toonde Hij zich aan de Vader bereid. Zo alleen kon het welbehagen gelukkiglijk voortgaan. Voor de schepping, de zondeval, de duivel en de mens. Christus is de zonde een eeuwigheid voor geweest. Hij heeft mede in Gods raad gestaan. Als Middelaar wilde Hij komen, opdat de deugden van Gods barmhartigheid en rechtvaardigheid verheerlijkt zouden worden.
Opnieuw heeft dit woord geklonken in de volheid des tijds. Paulus zegt in Hebreeën 10:5 “Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid”. Hij sprak komende in de wereld. Het was een spreken met de daad. In ons komen naar de wereld hebben wij zelf de hand niet gehad. Christus komen naar deze aarde was een daad. Een onbevattelijke daad. Hij wist immers wat Hem te wachten stond. Hij kwam niet in verhoging, maar in diepe vernedering. Hij nam de ontluisterde menselijke natuur aan. Zijn lijden zou vele malen zwaarder zijn dan van Job, die zijn geboortedag vervloekte. Het doel van Zijn komst stond Hem scherp voor ogen. Toch sprak Hij: Zie, Ik kom. In het begin des boeks was van Hem geschreven.
Geliefde lezer, die komst mogen we over enkele weken weer herdenken. Wij mogen de adventsweken weer ingaan. Hebt u aan die komst van Christus genoeg? Wat in de volheid des tijds is geschiedt, zal ook in het persoonlijk leven moeten worden toegepast. Christus komst zal ook in ons hart moeten plaatsvinden. Kent u dat onderscheid tussen voorwerpelijk en onderwerpelijk?
Dit woord klinkt nog tot troost van zondaren. Wie troost Hij nog heden ten dage met dit woord aangaande Zijn komst? Christus maakt door Zijn Geest plaats voor Zichzelf in de harten van zondaren. Aan Zijn komst als Verlosser gaat ontdekking vooraf. Zulken gaan leren: 'brandofferen, noch offer voor de schuld…' en 'geen offer kan voor mijne zonde gelden'. Zij gaan de dichter verstaan: 'Ik ben nooddruftig, arm en naakt; O God, mijn Helper uit ellenden, Haast U tot mij; wil bijstand zenden; Uw komst is 't, die mijn heil volmaakt'. Zulken kunnen het met Christus komst in de volheid des tijds niet doen. Zij rusten niet eer Hij in het hart heeft gesproken: 'Zie, Ik kom'. Wat baat ons Zijn komst in het vlees, als wij Zijn komst in het hart niet kennen? Dit woord spreekt Hij nog tot zondaren die Gods recht leerden kennen en daarvoor mochten buigen. Zie lezer, dan breekt er een adventstijd aan.
De dichter besluit deze Psalm met de woorden: 'vertoef niet'. Geliefden, eerder zou u geen rust moeten hebben. De schuld moet betaald, de gerechtigheid moet verzoend, de straf moet worden weggenomen. Christus kwam in de wereld. Is Hij reeds in uw hart gekomen? Hoe zou het toch komen dat Hij vertoeft?
Dit woord zal nog klinken. Het leven is ernstig. In het verlengde van de eerste komst ligt de wederkomst. Dit woord spreekt Christus straks ook als Rechter. Alles rondom ons heen roept: 'Zie Ik kom'. Zijn voetstappen worden als het ware gehoord. Die komst zal zo anders zijn als in de volheid des tijds. Het is een komen ten gerichte. Hoe vertroostend is dit Woord voor de Zijnen. Guido de Bres mocht belijden in de Nederlandse Geloofsbelijdenis: “Daarom verwachten wij dien groten dag met een groot verlangen”. Het zal een blijde tijding zijn voor hen die Hem hier in aanvang leerden kennen. Zij, die Zijn verschijning hebben liefgehad, blijven een adventsvolk op aarde. Hoe schrikkelijk zal dit woord ons in de oren klinken als wij hier geen deel aan Hem krijgen. 'En ter middernacht geschiedde een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet!' Als Hij komt moet er olie in de vaten zijn. Bedenk toch: Maranatha, de Heere komt!
.
Ds. A. Schot