De verloren zoon
En opstaande ging hij naar zijn vader.
Lukas 15 vers 20a
De jongste zoon, die het vaderlijk huis verliet om van de wereld te gaan genieten, is tot inkeer gekomen. Allerlei omstandigheden werkten daar aan mee, maar uiteindelijk was het de Heere Zelf Die hem liet vastlopen, zodat hij geen kant meer op kon. De Heere opende zijn ogen voor zijn verlorenheid en dwaasheid, voor zijn schuld en zonde. Daardoor is het dat zijn ziel de diepste wonden gevoelt. Daardoor is het ook dat het vaderlijk huis hem zó onweerstaanbaar gaat aantrekken - niet zozeer om het brood, als wel om zijn vader - dat hij opstaat en naar huis terugkeert.
Als God in ons leven komt, gaan wij niet alleen onze nood en ellende beleven, maar wordt er in ons hart tevens een droefheid naar God geboren, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid. Dan kruipen wij met onze schuld en zonde naar God toe. Waarom? Omdat wij zonder God niet meer kunnen leven. Hoe komt dat? Ach, dat kunt u zelf wellicht niet bezien, maar dat komt door de trekkende liefde des Vaders.
Zie, daar gaat die jongen. Een lange weg ligt voor hem, want hij is in een vergelegen land. In lompen gehuld en langs de huizen bedelend, zich schamend voor God en mensen, keert hij terug; gebogen onder een hemelhoge schuld. Toch is er in zijn hart een weinig hoop op ontferming, anders zou hij niet zijn gegaan.
Is het met u ook zo? Kunt u ook zonder God niet meer leven? Hebt u ook geen enkele aanbeveling? Klaagt alles u aan? Toe, loop dan maar met deze jongen mee. Ga uzelf maar verfoeien voor des Heeren aangezicht en zeg Hem maar dat u midden in de dood ligt, door eigen schuld, maar dat u het daarin niet kunt uithouden. Werp u maar neer aan Zijn voeten. Komt u om, wel, dan komt u om; Hij doet u immers geen onrecht? Wellicht zal Hij Zich ook over u ontfermen.
'k Riep tot den HEER' met luider stem;
Ik smeekt' en riep vol angst tot Hem.
'k Heb voor Zijn aangezicht, mijn klacht
In mijn benauwdheid voortgebracht.
Ds. J. van Haaren